Geografisch thema

Pittem

ID
16034
URI
https://id.erfgoed.net/themas/16034

Beschrijving

ALGEMENE SITUERING

Pittem is een landbouw-, nijverheids- en woongemeente gelegen in de provincie West-Vlaanderen. Sinds 1977 hoofdgemeente van de fusie met de gemeente Egem. Gemeente met 5.100 inwoners (01/01/2010) en totale oppervlakte van 2.416 hectare. Vormt binnen de fusie het meest uitgestrekte gebied met het grootste inwonersaantal. Naast het centrum met de hoofdparochie Onze-Lieve-Vrouw bestaat de gemeente uit landelijk gebied, met nog enkele kleinere en oudere woonkernen of gehuchten als onder meer De Krieke, Muizelare, Rijsselende, Kruiskalsijde en Turkeijen. De gemeente grenst ten noorden aan Egem (Pittem), ten oosten aan Tielt, ten zuiden aan Meulebeke, ten westen aan Ardooie en ten noordwesten aan Koolskamp (Ardooie). Bestuurlijk behoort Pittem tot het arrondissement Tielt, gerechtelijk tot het arrondissement Brugge. De parochie Onze-Lieve-Vrouw behoort kerkelijk tot de federatie Meulebeke-Pittem, binnen dekenij Tielt in het bisdom Brugge.

Administratief centrum met onder meer openbare diensten, onderwijs- en religieuze instellingen, openbare bibliotheek, horeca, handel, diverse diensten en infrastructuur ten behoeve van gezondheidszorg (OCMW, rust- en verzorgingstehuis, bejaarden- en sociale woningen, psychiatrische instelling), recreatie (park, jeugdhuis, speelpleinen) en sport (sporthal, sportterreinen). Aangewezen op omliggende steden en gemeenten voor onder meer buitengewoon onderwijs, ziekenhuis en justitie. Historisch gegroeide nijverheden, onder meer textiel- en kunststofverwerkende industrie. Bedrijventerreinen zijn gesitueerd langsheen verbindingswegen, onder meer ten noorden van de Posterijlaan, ten zuiden van de spoorlijn Adinkerke - Gent. Agrarische functie met accent op (glas)tuinbouw; door de vestiging van enkele grote diepvriesgroentebedrijven in de omliggende gemeenten deel uitmakend van het landelijk gebied rond Roeselare, gekend als de "groentetuin" van Vlaanderen. Ook de varkensteelt neemt een belangrijke plaats in. Tot het midden van de 20ste eeuw wordt het landelijk gebied ook getypeerd door cichoreiverwerkende agrarische nijverheid.

Dorpskern met centraal gelegen Markt waar enkele centrumstraten op uitkomen, met name de Kauwstraat, de Kerkstraat, de Verbieststraat, de Egemstraat, de Voldersstraat en de Doelstraat. Ten zuiden van de Markt wordt de dorpskern doorsneden door de steenweg Posterijlaan-Stationsstraat-Tieltstraat. Open ruimte in het centrum gevormd door enerzijds de Markt, aansluitend op de parking van de Kauwstraat, anderzijds het Broeders Maristenpark ten zuiden van de Tieltstraat. Enkele verbindingswegen doorkruisen straalsgewijs het omliggend landelijke gebied en verbinden aldus de dorpskern van Pittem met de centra van de omliggende gemeenten. De Egemstraat leidt noordwaarts naar Egem, de Tieltstraat (N35) oostwaarts in de richting van Tielt, de Meulebekestraat zuidwaarts naar Meulebeke, de Joos de ter Beerstlaan - Lichterveldestraat (N35) noordwestwaarts over Koolskamp (Ardooie) naar Lichtervelde en de Stationsstraat - Posterijlaan (N35c) westwaarts tot de Brugsesteenweg. Centraal wordt de gemeente over de volledige breedte doorkruist door de Ringlaan R. De Paepe - Tieltstraat, deel van de oost-west verlopende verbindingsweg Roeselare - Tielt (N37), aan de westzijde door de Brugsesteenweg, onderdeel van gewestweg Brugge - Kortrijk (N50). De spoorlijn Deinze - De Panne (L73) doorkruist de gemeente van oost naar west, met tot in het midden van de jaren 1980 een stationshalte te Pittem, met name ter hoogte van de Stationsstraat.

Het hydrografische netwerk van het grondgebied bestaat uit enkele beekstelsels die de gemeente doorsnijden, voornamelijk dat van de Devebeek die afloopt naar de Mandel. Volgens Arickx vormt de Veldekensbeek over een grote afstand de grens met Egem en wordt een stuk van de grens met Meulebeke gevormd door de Schellebeek en de Devebeek.

Het landelijke gebied strekt zich volledig uit omheen de Pittemse dorpsbebouwing. Het vlak tot licht golvend landschap met akkers en weilanden wordt doorkruist door de verbindingswegen waarop landwegen met licht kronkelend of gebogen verloop aansluiten en waarlangs talrijke, nog in bedrijf zijnde landbouwbedrijven gelegen zijn. Er zijn geen resterende bosstructuren. Fietsroutes als onder meer de "Verbiestroute" die het volledige Pittemse landelijke gebied doorkruist, en de "Wastineroute" en "Weverijroute", die respectievelijk de restanten van vroegere bos- en heidebegroeiing, en van de maal-, cichorei- en textielbedrijvigheid in het landelijke gebied van Pittem en de omliggende gemeenten ontsluiten.

De Onze-Lieve-Vrouwekerk, de Plaatsmolen, het kasteel Ronceval en de hoeve "Goed ten Walle" zijn als puntrelicten opgenomen in de Landschapsatlas. Het oostelijke grensgebied met Tielt vormt onderdeel van de relictzone "Meerlandshoek, Willekomkouter, Rijkegemkouter, Pittembergkouter", voor het grootste deel gelegen op grondgebied Tielt, waar verschillende oude kouterontginningen terug te vinden zijn, nog herkenbaar in de 18de-eeuwse perceelsstructuur van het open landschap. De noordoosthoek op de grens met Egem maakt deel uit van de relictzone "Ringbeek en Veldekens", voor het grootste deel gelegen op grondgebied Egem en Wingene, een laatste bosrestant dat bewaard bleef na de ontginningen, zijnde een beekbegeleidend bos met resten van oude heidevegetatie. De Ringbeek vormt daarbij een lijnrelict.

Op het gewestplan zijn de beekvallei Ringbeek/Veldekensbeek (grensgebied met Egem), de beekvallei Breemeersbeek/Devebeek (ten zuiden van de dorpskern) en de omgeving rond kasteel Ronceval (zuidoosthoek van de gemeente), aangeduid als landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De parkdomeinen van het kasteel Ronceval en van de Sint-Jozefkliniek worden aangeduid als parkgebied, het kasteelpark van Ronceval deels als natuurgebied. Het gewestplan duidt tevens een kleine archeologische zone in de hoek van Kriekestraat en Meulebekestraat.

HISTORISCHE INLEIDING

Fysisch-geografische gegevens

Het grondgebied Pittem is gelegen op een westelijke uitloper van het zandlemig Plateau van Tielt. Het oostelijke deel van het grondgebied, nabij "Pittemberg" en "Nachtegaal", sluit aan bij de grillige kamlijn van dit plateau. "Rijsselende", in het westelijke deel van het grondgebied, sluit aan op de afzonderlijke Rug van Ardooie. Bodemkundig worden voornamelijk zandleem- en licht zandleemgronden aangetroffen, meer naar het zuiden toe ook een afwisseling met lemige zandgronden; in de smalle valleien bevinden zich kleiige beekdalgronden. Geomorfologisch bestaat het grondgebied uit een overwegend zacht golvend landschap waarvan de heuvels een maximale hoogte van 40-50 meter boven zeespiegelniveau bereiken. De hoogste punten bevinden zich ten oosten van de dorpskern nabij "Zwarte Gat" (50 meter) en op "Pittem-Berg" (44 meter). De uitloper van de Rug van Ardooie nabij "Rijsselende" bereikt op Pittems grondgebied slechts 32 meter. Het laagste punt is gesitueerd in het zuiden van de gemeente, bij samenvloeiing van Schellebeek en Devebeek (18 m). De dorpskern zelf ligt op een kleine geïsoleerde heuvel (kerkdorpel circa 36 meter). De kamlijn van het Plateau van Tielt, deels ook over de aanpalende grondgebieden van Egem en Tielt, vormt de waterscheidingslijn tussen het Mandel-Leiebekken en het deelbekken van de Rivierbeek (Bekken van de Brugse Polders). Ten noorden ervan (grondgebied Egem) ontspringen de Ringbeek, Straatgoedbeek en Veldekensbeek, die via de Hertsbergebeek en Rivierbeek afwateren naar het noorden. Ten zuiden van de kamlijn bevindt zich de vertakking van de Devebeek (deelstroombekken Mandel) met talrijke bovenlopen: De Kruisbeekvijverbeek en Gaverbeek vloeien samen tot Breemeersbeek, waarin ook de Blekerijbeek en Waterstraatbeek uitmonden. De Kaanhoekbeek en Bontebeek vloeien samen tot Zwartegatbeek, die op haar beurt samenvloeit met Paardebeek. De samenvloeiing van Breemeersbeek en Zwartegatbeek/Paardebeek (Muizebeek), ten zuiden van de dorpskern, wordt uiteindelijk Devebeek genoemd. Deze watert zuidwaarts af in de richting van Meulebeke naar de Mandel, en neemt nog de Hollebroekbeek, Veldbeek en Schellebeek op. De Vuilhoekbeek in het westelijk deel van de gemeente behoort tot het deelstroombekken van de Roobeek (Mandel-Leiebekken) en loopt op grondgebied van Koolskamp en Ardooie naar het zuiden. Tenslotte hoort een klein deeltje van het oostelijk grondgebied nabij "Geitenkot" tot het deelstroombekken van de Marialoopbeek/ Krommendijkbeek (Mandel-Leiebekken).

Oudste geschiedenis en bewoning

In de periode 1894-1909 en tijdens het laatste kwart van de 20ste eeuw worden over het Pittemse grondgebied diverse sporen aangetroffen van stenen werktuigen, wat reeds definitieve bewoning tijdens het neolithicum (4500-2000 vóór Christus) veronderstelt. Vindplaatsen zijn onder meer gesitueerd bij de herberg "De Groene Spriet", op de "Berg", bij "Turkeijen", bij "Rijsselende" en bij de "Nachtegaal". Recentere vondsten van talrijke artefacten wijzen volgens archeoloog Calmeyn zelfs op occasioneel verblijf van primitieve jagers en voedselverzamelaars tijdens het midden-paleolithicum (100.000 - 35.000 voor Christus). Vanaf circa 8500 vóór Christus wordt de streek af en toe bezocht door mesolithische nomadengroepjes.

In 1896 ontdekte Juliaan Claerhout bij opgravingen restanten van geschonden graven uit de Romeinse en mogelijk Frankische tijd (Heidenskerkhofstraat). Resten van bouwmateriaal en gebruiksgoed wijzen op het bestaan van een Gallo-Romeinse nederzetting. Mogelijk bevond zich een Romeinse hoeve of 'villa rustica' op de Pittemse dorpsheuvel. Daarnaast trof hij een viertal ongeschonden graven aan die vermoedelijk uit de Merovingische periode zouden stammen. Het puin van de Gallo-Romeinse woningen wordt later gebruikt door de Germanen en de middeleeuwse dorpelingen voor het aanleggen van graven en funderen van huizen, waardoor het materiaal over de dorpskom verspreid wordt.

In 1828 wordt in nabijheid van de Meulebekestraat een gouden Romeinse munt gevonden, geslagen tijdens het bewind van keizer Nero (54-68). Op het einde van de 19de eeuw worden nog een tiental Romeinse munten gevonden in het Pittemse dorpscentrum.

Vermoedelijk liep een Romeinse heirweg (diverticulum) vanaf Blicquy over Kerkhove en Sint-Eloois-Vijve, over grondgebied Pittem in de richting van Brugge en de Noordzee. Het tracé van deze heirweg is niet met zekerheid gekend, mogelijk valt ze samen met de (middeleeuwse) heerweg Brugge-Kortrijk, of met het aloude tracé van de Vijfstraat.

De vroege middeleeuwen

Verschillende koutertoponiemen wijzen op landbouwgrond die reeds vroeg in cultuur is gebracht: Pittemkouter/ Molenkouter, Bekkemkouter, Manegemkouter, Jauwkouter, Hellekouter, Vlaminkskouter, enzovoort. De plaatsen Manegem (Maningaheim) en Oenegem (Onningaheim) duiden mogelijk op Frankische nederzettingen. De oudste vermelding van de dorpsnaam, eveneens van Frankische oorsprong, dateert uit 1072: "Puthem". Gedurende het ancien regime worden de schrijfwijzen "Putthem" en "Pitthem" door elkaar gebruikt, vanaf het midden van de 18de eeuw wordt vrijwel nog uitsluitend "Pitthem" gebruikt. Vanaf 1932 wordt de officiële gemeentenaam "Pittem" aangenomen. Etymologisch wordt de dorpsnaam volgens V. Arickx traditioneel verklaard als een samenvoeging van "put" en "hem", woonplaats in of bij een put/ lagergelegen oppervlakte. De woonplaats van de heer of stamhoofd lag immers ten noorden van de dorpsheuvel, op iets lagergelegen gebied.

Reeds in de vroege middeleeuwen wordt meer landbouwgrond ontgonnen, daarvan getuigen de diverse akkertoponiemen, onder meer Veldakker, Meerakker, Steenakker, ... Stilaan worden ook grote hoeves gesticht, die het omringende braakliggende land gaan ontginnen. Vermoedelijk klimmen diverse van deze hoeves op tot de Karolingische periode. Belangrijke hoeves die blijven voortbestaan zijn onder meer ter Claerhout (1159), ter Walhout (1247), ter Deurhout (1360), ter Woestijne (1365), ter Semmerzake (1502), ten Walle (1502), ter Espt (1532), ... Diverse van deze hoeves bezaten een omwald opper- en neerhof.

10de-12de eeuw

Volgens Arickx gaat de oprichting van de Pittemse Onze-Lieve-Vrouweparochie wellicht terug tot in de 9de eeuw. Omstreeks 1100 wordt vermoedelijk ter vervanging van een houten zaalkerkje een romaans stenen kerkje opgericht, waarvan onder meer nog de huidige vieringtoren resteert. Het kerkje stond op gebied van de dorpsheerlijkheid Pittem, die aldus het patronaatrecht over de kerk behield. De parochie ressorteert tot 1559 onder het bisdom Doornik, aartsdiaconaat Vlaanderen (later: Gent), dekenij Roeselare. Nagenoeg het volledige grondgebied van de parochie Pittem behoorde tot Roede van Tielt, in de kasselrij Kortrijk. Het leen en de heerlijkheid van Pittem vormen in de feodale structuur van het ancien regime de belangrijkste entiteit binnen het grondgebied van Pittem. Dit hof van Pittem hing op zijn beurt af van het leenhof van het kasteel van Kortrijk en had recht op een volle justitiebank. De galg bevond zich ten zuidoosten van Rijsselende, de schandpaal op het Pittemse marktplein. De oudst gekende heer is Johannes de Puthem, vermeld in een akte uit 1072. Rond 1360 wordt het geslacht van Putthem door huwelijk opgevolgd door het geslacht van Claerhout, tevens heren van het gelijknamige leen en heerlijkheid. Tot circa 1400 vallen beide heerlijkheden onder dezelfde heer, waarna ze verdeeld worden over het nageslacht. In 1636 wordt Isabella de Zuñiga vrouw van Pittem, vanaf 1710 de familie van Croy en Solre. Het leen omvatte diverse achterlenen, onder meer "te Wielkene", "Wielewalle", "Semmerzake", "te Nabijns", "Braamt", enzomeer. De hoeve of het fonciergoed lag vlakbij het thans verdwenen zogenaamd "verzonken kasteel" waar de heren van Pittem resideerden, later "Kasteelgoed" genoemd (zie Eikeldreef). Het kasteel met opperhof en neerhof vormde tijdens de middeleeuwen de residentie van de heren van Pittem en zou volgens de literatuur gegroeid zijn uit een grote Frankische hoeve, waarrond walgrachten gegraven werden. De herenwoning was volledig opgetrokken uit steen, toen deze tijdens de onlusten op het einde van de 16de en het begin van de 17de eeuw tot een ruïne verviel. Vermoedelijk bevond zich tevens een donjon binnen de versterking. De heren van Pittem bekleedden reeds sinds de 15de eeuw belangrijke functies in Brugge en lieten de burcht of herenwoning na de onlusten niet meer heropbouwen. Louis de Bersacques tekent de site in 1622 met een nog bestaande, vermoedelijk op een kleine mote gelegen woning binnen een brede vierkante omwalling. Ten oosten daarvan bevond zich het omwalde neerhof waarop onder meer een brouwerij zou gelegen hebben. "Claerhout" was de meest uitgestrekte en naast "Pittem" het voornaamste leen en heerlijkheid op Pittems grondgebied tijdens het ancien regime. De heerlijkheid reveleerde van het leenhof van Tielt en had recht op een baljuw, onderbaljuw, zeven schepenen en één of meer officieren. Langs de Brugsesteenweg stond de galg waar "Claerhout" als heerlijkheid met hoge justitie recht op had. De oudst gekende heer van de heerlijkheid is Petrus van Claerhout, vermeld in 1159. Circa 1500 zal de familie Claerhout plaats ruimen voor de familie de Thiennes die de heerlijkheid via huwelijk verwerft. In 1719 wordt "Claerhout", "extenderende binnen de Prochien van Pitthem, Meulebeke, Eeghem, Swevezeele ende Wynghene" verkocht aan Philip Emmanuel II prins de Croy en Solre die ook de heerlijkheid Pittem in bezit had. Diverse achterlenen, onder meer Striepmeers, Vlienderbeke, te Ooigem, enzovoort. Overige gebieden binnen de parochie ressorteerden onder de Ammanie van Tielt, het Prinselijk Leenhof van Tielt (achterlenen ter Deurhout, ter Gracht, ten Boonhoge, van Walhout, Manegem, enzovoort), de vrijheerlijkheid van Ooigem, het Mortaensche van Ardooie, het Ronsevalse van Nevele, het Sint-Amandse van Wingene, het Hof van Ingelmunster (achterlenen onder meer Oenegem), het leen en heerlijkheid ten Walle,...

13de-14de eeuw

In de late middeleeuwen maakt Pittem deel uit van het belangrijke vlasindustriegebied van de Mandelvallei. In de 14de eeuw wordt op intensieve manier vlas gekweekt. In de 15de eeuw staat Pittem gekend als linnenweversdorp. De lijnwaadproductie was bestemd voor de markt van Tielt. Uit 14de-eeuwse bronnen blijkt dat toen minstens twee windmolens actief waren. De "Claerhoutmolen" wordt reeds vermeld in 1365, als molen van de heerlijkheid van "Claerhout". De "Plaatsmolen", eigendom van de heer van Pittem, wordt vermeld in 1386, wanneer hij volledig wordt hersteld na verwoesting in de voorbije oorlog.

15de-16de eeuw

In de 15de eeuw krijgt de Roede van Tielt herhaaldelijk af te rekenen met de pest, onder meer in 1438 en in de jaren 1491-1493, wanneer de streek tegelijk ook fel geteisterd wordt door Gentse opstandelingen.

Reeds in de 15de eeuw bestond een verbindingsweg tussen de steden Kortrijk en Brugge die over Pittems grondgebied liep. Er werd naar verwezen onder de namen "Bruggeweg" (1495), "grote Brugse heerweg" (1573) of "Kortrijkse heerweg" (1674). Andere belangrijke wegen waren onder meer de heerstraat Tielt-Pittem, die via de Rijseleindestraat (Waterstraat) verder liep naar Roeselare, de heerstraat Pittem-Meulebeke, de Vijfstraat (naar de Leie), de Diksmuidse Boterweg (Boterweg-Fonteinestraat). Voorts tal van veldwegen, doswegen, molenwegen, kerkwegen en voetwegen.

In 1514 en 1565 werd op een verbreding van de oude heerweg Brugge-Kortrijk, te "Rysselende-plaetse", een kapel en gasthuis opgericht, toegewijd aan de Heilige Jacobus. De gebouwen waren gelegen in het grensgebied Pittem-Ardooie, maar werden bestuurd vanuit Ardooie. De teloorgang van het gasthuis en de kapel volgde in 1580-1584, wanneer de streek door oorlogsgeweld totaal ontwricht werd. Het gasthuis werd in de periode 1618-1620 en de kapel even na 26 april 1626 afgebroken. Na de herinrichting van de bisdommen in de Nederlanden in 1559 tijdens de regering van Filips II, behoort de parochie tot het bisdom Brugge, meer bepaald de dekenij van Roeselare (tot 1801). Het hoogtepunt van het godsdienstige leven te Pittem in de 15de en 16de eeuw vond plaats elk jaar na Pinksteren, wanneer de processie ter ere van Onze-Lieve-Vrouw een ommegang vormde over het volledige grondgebied van Pittem en zelfs tot over de grenzen heen, onder meer langsheen de huidige Processiestraat en de Pelgrimslinde. Na de 16de eeuw verliest de processie aan belang. In de loop van de 15de en 16de eeuw ondergaat de basilicale romaanse dorpskerk gotische verbouwingen tot hallenkerk. Rond 1580 wordt het dorp, waaronder de kerk, verwoest door Gentse opstandelingen. Ten gevolge van het oorlogsgeweld raakt de streek op het einde van de 16de eeuw ontvolkt.

De eerste sporen van volksonderwijs in Pittem worden aangetroffen in 1561-1562, wanneer in een disrekening kapelaan Franchois Breyele als "scholastere" wordt vermeld. Een schoolgebouw wordt voor het eerst vermeld in 1572. In 1464 wordt voor het eerst melding gemaakt van een Pittemse rederijkerskamer, wanneer deze toneelstukken in Gent opvoerde.

In 1576 wordt de Claerhoutmolen volledig vernieuwd door Cornelis van den Meulene, tijdens de godsdiensttroebelen opnieuw beschadigd en in 1594 hersteld door Pieter De Bruyne. Tijdens deze onlusten is ook de Plaatsmolen vernield, terug opgericht in 1615. Naast de molen bestond een aparte rosmolen, in gebruik als "stampcot" of oliemolen, voor het eerst vermeld in 1532.

17de eeuw

Tijdens het ancien regime word de streek voornamelijk gekenmerkt door landbouw. Hoeves liggen verspreid over het landelijk gebied. De grootste uitbatingen waren het "Goed te Claerhout", het "Goed te Ooigem" en het "Goed ter Deurhout". Landelijke nijverheid bestond uit het lijnwaadweven. Vlas werd ter plaatse bewerkt en geroot. Geweven stukken lijnwaad werden gebleekt in blekerijen, zoals onder meer op de hoeve "De Blekerij", met bleekveld bij de achtergelegen beek.

Pittem ondergaat tijdens de 17de eeuw drie grote scherpe bevolkingscrisissen: de pest decimeerde de bevolking in 1645-1647 en 1667-1669, de dysenterie in 1694-1695 en in de periode 1678-1684 ondervond het dorp een lange periode van hoge sterfte. Tijdens de volledige tweede helft van de 17de eeuw was Vlaanderen onderworpen aan de overmacht van de Fransen en hun imperialistische politiek. Verwoestingen en plunderingen, gepaard met de verspreiding van ziekten en epidemieën, zijn verantwoordelijk voor een periode van abnormale sterfte en demografische achteruitgang. Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) kent de streek vrede. De bevolkingstoename rond het eerste kwart van de 17de eeuw is spectaculair: van 1080 inwoners (1610) tot 1780 (1634). In 1634 maakt een pestopstoot veel slachtoffers. Een catastrofale pestepidemie zou toeslaan in 1645-1647. Het land wordt geteisterd door voorbijtrekkende soldaten en oorlog, wat zorgt voor een bevolkingsuitstroom. In de periode 1667-1669 breekt de laatste grote pestepidemie uit die West-Europa teisterde. Gedurende midden en tweede helft 17de eeuw wordt de streek voortdurend het decor van oorlog, strijdgewoel, brandschatting en plundering.

Na de verwoestingen in het laatste kwart van de 16de eeuw wordt het koorgedeelte van de kerk in het begin van de 17de eeuw grondig hersteld, in de jaren 1622-1642 wordt het bedehuis volledig opgeknapt. Pittem bezat in het eerste kwart van de 17de eeuw een kleine dorpskern bestaande uit een twintigtal huizen met omliggend landelijk gebied. Ten noorden van de dorpskern lag het voormalige kasteel van de heren van Pittem in ruïne. Rond 1624 wordt aan noordzijde van het Marktplein het Schepenhuis of Wethuis gebouwd, eigendom van de heer van Pittem. Voorheen vonden de vergaderingen plaats in wisselende dorpsherbergen. In 1657 wordt de pastoorswoning ten noorden van de kerk, eveneens sinds het einde van de 16de eeuw in ruïne, hersteld en opnieuw bewoonbaar gemaakt. In 1642 bestaat rond de kerk reeds een ommegang van Onze-Lieve-Vrouw van zeven Weeën. In 1658 worden tijdens de oorlog met de Fransen, onder meer vele huizen rond het marktplein in de as gelegd. De Markt wordt daarop aan westzijde vergroot. De Negenjarige Oorlog (1688-1697) kent een grote demografische weerslag. In 1694 wordt de kerk door Fransen geplunderd.

In 1614 wordt een renteboek van de heerlijkheid van Claerhout opgemaakt, met kaarten van diverse wijken en hoeves in landelijk gebied. In 1622 wordt door landmeter/ geograaf Louis De Bersacques een renteboek opgemaakt van de heerlijkheid van Pittem, waarop onder meer ook de dorpskern wordt weergegeven.

In de 17de eeuw bestond er een dorpsschooltje, gelegen langs de Egemstraat, in de achtertuin van de pastorie. Het schooltje wordt in 1651-1652 afgebroken om plaats te maken voor een nieuw schoolgebouw.

In 1615 is de Plaatsmolen na vernieling tijdens de godsdiensttroebelen, terug opgericht. In de 17de eeuw, van 1622 tot 1697, stond tussen de Brugsesteenweg en de Processiestraat de zgn. "Boonhogemolen" waar vanaf 1691 tevens een stampkot was ingericht. De molen is afgebroken in 1697.

In 1680 wordt een handboogschuttersgilde gesticht. Deze Sint-Sebastiaansgilde laat een schietbaan met twee doelen aanleggen ten noorden van het Dorpsplein. In 1761 bevindt zich een staande wip of gaaipers langs de grintweg naar Koolskamp (Koolskampstraat/ Kapelleweg).

18de eeuw

Vanaf 1719 vallen de heerlijkheden Pittem en Claerhout onder dezelfde heer, wanneer Philip Emmanuel II prins de Croy en Solre, die reeds de heerlijkheid van Pittem bezit, ook de heerlijkheid van Claerhout aankoopt.

De tweede helft van de 18de eeuw wordt gekenmerkt door een voortdurende stijging van het bevolkingscijfer. Rond het midden van de 18de eeuw telt Pittem circa 2250 inwoners, in 1786 is dit aantal bijna verdubbeld met een bevolkingscijfer van 4192 inwoners.

Gekende herbergen in de 17de en 18de eeuw zijn onder meer "De Kroon", "De Drie Koningen", "De Hert", "De Beerstede" en "Het Schaak", alle rond het marktplein.

In 1705 wordt de kerktoren hersteld door meester Michiel Naert, de volgende decennia wordt de kerk geleidelijk aan hersteld en wordt onder meer een Heilige Godelievekapel (1724) en een traptorentje (1759) gebouwd. De bouwvalligheid van de oude kerk noopte tot grote herstellingen en verbouwing, die rond 1770 werden uitgetekend door bouwmeesters J.B. Simoens en David 't Kindt. In 1772 wordt de pastorie in opdracht van pastoor de la Haye volledig vernieuwd. Tijdens de eerste helft van de 18de eeuw wordt op de "Berg", ten zuidoosten van het "Goed te Vlienderbeke" een belangrijke kapel gebouwd, naar de toenmalige eigenaars "Villakapel" genoemd. In 1784 wordt het huidige "huis Veys" op de Markt opgetrokken, in opdracht van Joannes De Mûelenaere. In 1791 laat de heer van Pittem een nieuwe gemeentegevangenis bouwen (nog bestaand in 1950, thans verdwenen).

In 1761 wordt door landmeter Donatianus Seghers een nieuw landboek of 'ommeloper' van Pittem opgemaakt, die het volledige grondgebied van de parochie beslaat.

De demografische revolutie van de tweede helft van de 18de eeuw zorgt voor de oprichting van tal van nieuwe molens. In 1789-1790 wordt nabij Rijsselende (Waterstraat), tegenover de "Rijsselendemolen" op grondgebied Ardooie, de houten standaardmolen "Kruisbergmolen" gebouwd door molenbouwer Pieter Corneille Hoste uit Ruiselede. Langs de Tieltstraat is in 1798 de "Torremolen" of "Baert's molen" opgericht, oorspronkelijk opgetrokken als houten staakmolen op torenkot, tot 1845 in gebruik als oliewindmolen. In 1799 wordt langsheen de huidige Kapelleweg de "Hurselhoekmolen" of "Stenen Molen" opgericht door molenaar Vercoutere, oorspronkelijk als tweezolderstaakmolen op torenkot. Tijdens de 18de eeuw hoort bij de oude "Claerhoutmolen" een aparte rosmolen.

Onder het bestuur van Maria-Theresia gebeuren diverse wegenis- en infrastructuurwerken, ter verbetering van de verbinding met nabijgelegen dorpen en steden. In 1750-1752 wordt de moderne steenweg Brugge-Kortrijk via een recht tracé aangelegd. Slechts een klein deel van de oude kronkelende heerweg bleef daarbij bewaard, nabij het "Hurselken". In het landboek van Pittem van 1761 worden zowel de oude heerweg als de nieuw aangelegde "calsyde" afgebeeld. Pittem stond zelf voor een groot deel in voor de financiering van de nieuwe bedding op zijn grondgebied. De gemeente nam het deel ten noorden van Rijsselende voor zijn rekening, de aanleg van de weg vanaf Rijsselende tot aan de grens met Meulebeke werd bekostigd door buurgemeente Ardooie. Tielt ijverde reeds in 1753 voor een verbinding met de nieuwe steenweg, maar wou vermijden dat die door de Pittemse dorpskern liep. In 1763-1765 wordt de steenweg Tielt-Pittem-Posterij uiteindelijk aangelegd, die ten zuiden van de dorpskern loopt. Aan de herberg "Italiën" wordt een tolbarrière geplaatst. De steenweg vanaf de Brugsesteenweg in de richting van Lichtervelde (zie ook Koolskamp) wordt aangelegd in 1774-1775 op kosten van de kasselrij. Aan de herberg "De Drie Zotten" (kruispunt steenweg Brugge-Kortrijk/ Lichterveldestraat) worden twee tolbarrières geplaatst. In de tweede helft van de 18de eeuw zijn er door de Oostenrijkers ook plannen gemaakt voor een rechtstreekse verbinding Torhout-Rijsselende. Het tracé van deze steenweg werd nooit uitgevoerd. De gemeente Egem ijverde intussen voor een rechtstreekse verbinding met Tielt, wat hen slechts in de tweede helft van de 19de eeuw lukt. In 1783 wordt een afspanning of paardenposterij opgericht aan het kruispunt van de steenwegen Brugge-Kortrijk en Tielt-Torhout, als poststation en wisselplaats voor postkoetsen.

In 1794 worden onze gewesten bij Frankrijk ingelijfd. Pittem behoort vanaf 1796 tot het Leiedepartement, kanton Pittem.

19de eeuw

In de eerste helft van de 19de eeuw houdt de bevolkingsgroei aan, met een bevolkingscijfer van 5164 inwoners in 1814 en 6178 inwoners in 1840. In 1832 kent de streek een uitbarsting van cholera. De voedselcrisis van 1845-1848 leidt tot een terugval en geleidelijke bevolkingsdaling over de tweede helft van de 19de eeuw.

Als gevolg van het Concordaat met Napoleon van 1801 wordt het nieuwe bisdom Gent opgericht, waarin Pittem als "primaire" (hoofdkerk van het kanton) ressorteert onder het decanaat Tielt. In overeenstemming met het keizerlijke decreet van Jozef II van 1784 dat begraafplaatsen uit het centrum weert, wordt de begraafplaats aan de kerk onttrokken. De huidige gemeentelijke begraafplaats in de Koolskampstraat wordt ingewijd in 1807. Tijdens de Hollandse periode (1815-1830) wordt in 1834 het bisdom Brugge opnieuw opgericht waarbinnen ook de parochie Pittem valt, steeds onder dekenij Tielt.

In 1814 wordt op de "Berg" de Villakapel afgebroken. Rond het midden van de 19de eeuw wordt aan de parochiekerk een nieuw kerkportaal toegevoegd, naar ontwerp van priester-bouwmeester Clarysse. Enkele jaren later wordt door dezelfde een nieuwe doopkapel ontworpen. In de tweede helft van de 19de eeuw worden aan de kerk diverse herstellingswerken uitgevoerd. Het marktplein verandert van aanblik als rond de kerk een arduinen afsluiting met ijzeren staven wordt geplaatst. In 1886 wordt op het kerkhof een nieuwe Calvarieberg geplaatst, vervaardigd door beeldhouwer H. Pickery uit Brugge.

In 1857 woedt op het "Goed te Claerhout" een zware brand die het merendeel van de gebouwen in de as legt. In 1873-1875 wordt door Joos de ter Beerst bij Rijsselende langs de Waterstraat een nieuwe zomerresidentie met omringend kasteelpark opgericht. Rond 1895 wordt de bebouwing op de Quickmote afgebroken. Deze belangrijke omwalde hoeve werd reeds vermeld in het renteboek van Claerhout uit 1614, gelegen langs de Tieltstraat.

De gemeente blijft economisch gedomineerd door landbouw. In het laatste kwart van de 19de en het eerste kwart van de 20ste eeuw kent de cichoreiteelt een grote bloei. De eerste cichorei-asten werden opgericht in 1841 en 1857-1858, onder meer in de dorpskern. Thans nog resterende asten dateren voornamelijk uit het laatste kwart van de 19de en het tweede kwart van de 20ste eeuw. In de 19de eeuw bestaan te Pittem een zevental brouwerijen, onder meer het voortleven van de oude brouwerijen Vermandere (De Kroon), van Severen (Gemeentehuis), Algoet (De Drie Zotten). In 1807 wordt langs de Tieltstraat/ Muylestraat de brouwerij Muyle opgericht, in 1838 brouwerij De Hoop (Baert), rond 1850 de brouwerij Lamsens (hoek Tieltstraat/ Koolskampstraat). In 1892 wordt in de Kauwstraat door J. Tavernier de brouwerij Sint-Antonius opgericht, de enige waarvan de brouwerijgebouwen nog resteren. In de loop van de 19de eeuw groeit het aantal herbergen fors aan. In de loop van de eeuw komen twee leerlooierijen voor, Hanssens (1810) en Libbrecht (1851). In de Fonteinestraat wordt in 1833 een oliemolen opgericht, aangedreven door paarden. In 1889 wordt de bebouwing aangepast tot cichorei-ast. Een andere oliemolen, uit 1832, maakt later plaats voor leerlooierij Libbrecht (hoek Tieltstraat-Koolkenstraat), een derde oliemolen, eveneens uit 1832, wordt in 1838 geïntegreerd in de brouwerij Baert. Langs de Tieltstraat is in 1798 de "Torremolen" of "Baert's molen" opgericht, tot 1845 in gebruik als oliewindmolen, vanaf dan ook als graanmolen, oorspronkelijk opgetrokken als houten staakmolen op torenkot. In 1863 wordt de houten staakmolen afgebroken en op het torenkot een stenen stellingmolen gemetseld. In 1892 wordt een stoommaalderij ingericht. Ook in de Stationsstraat werd in 1889 een stoommaalderij ingericht.

In de 19de eeuw worden steeds meer straten van een duurzame verharding voorzien in plaveien of kasseien, onder meer de Kerkstraat (1812), de Kauwstraat (1827), ... In 1868 wordt de Koolskampstraat gerioleerd. In 1865 wordt her en der de eerste straatverlichting aangebracht. In 1887 worden de Verbiest- en Kauwstraat vernieuwd, de toenmalige Wingenestraat als westdeel van de huidige Schuiferskapellestraat (1887), Nieuwstraat (1888) en Muylestraat (1897) bestenigd. In 1879 wordt de steenweg Pittem-Meulebeke aangelegd, als laatste onderdeel van de verbinding Pittem-Ooigem (Meulebekestraat). In 1888 wordt na lang verzet de steenweg Tielt-Egem aangelegd over Pittems grondgebied (Turkijensteenweg). De Egemstraat wordt aangelegd in 1893-1894 om de centra van Pittem en Egem met elkaar te verbinden. Voorheen gebeurde de verbinding tussen Pittem en Egem via kronkelende landbouwwegen. Tussen 1897 en 1914 worden talrijke kleine buurt- en landbouwwegen voorzien van een grintverharding. In 1874-1875 wordt de spoorlijn Lichtervelde-Tielt aangelegd als onderdeel van het traject Gent-Adinkerke. De lijn wordt in 1880 in gebruik genomen.

Na 1800 krijgt het lager onderwijs onder impuls van het Frans bestuur stilaan vaste vorm. Het schooltje van koster Retsin, gesticht in de 18de eeuw en heropend in 1800, werd door het gemeentebestuur beschouwd als officiële primaire school. Vanaf 1810 wordt het officiële onderwijs gegeven in de "Fransche School" van meester Ocket. Deze school houdt in 1822 op te bestaan door een gebrek aan leerlingen wegens de concurrentie van de kleine buurtschooltjes. Tijdens de Hollandse periode (1815-1830) wordt de uitbreiding van het lager onderwijs prioritair gesteld. De gemeenteschool (jongensschool) langs de Doelstraat is ontstaan in 1823 uit twee oude huisjes die in 1819 waren aangekocht door de gemeente. In 1852-1854 werd een nieuw schoolgebouw, bestaande uit twee klassen en een schoolhuis (onderwijzerswoning?) opgetrokken, naar het ontwerp van bouwmeester D'Hulst. In 1861 wordt de oude schietbaan van de schuttersgilde verkocht en aangelegd als speelplaats. In 1876 wordt de gemeenteschool vergroot. De schoolwet van 1879 gaf aanleiding tot de schoolstrijd (1879-1884), het opdoeken van de leeglopende gemeenteschool en de oprichting van een katholieke jongensschool, die vanaf 1885 opnieuw onderdak vond in de gebouwen van de voormalige gemeenteschool die werd opgeheven. In 1837 wordt door pastoor De Wilde een armenschool opgericht in de Tieltstraat, waarvoor drie "godsvruchtige jonge dochters" worden aangetrokken. In 1839-1840 worden nieuwe gebouwen opgetrokken: een woning voor de onderwijzeressen en twee grote klaslokalen. In 1847 wordt de gemeenschap als kloostercongregatie erkend: de Congregatie van de zusters van Maria. Er wordt ook een zondagsschool ingericht, in de gebouwen van de armen- en van de gemeenteschool. Een eerste kloosterkapel wordt gewijd in 1849. In 1879 wordt bevel gegeven de kloostergebouwen te ontruimen voor de inrichting van een gemeentelijke meisjesschool. In 1881 verhuizen de zusters met de school naar nieuwe naastgelegen gebouwen. In 1882 wordt een nieuwe kapel gebouwd. Na de schoolstrijd in 1887 worden de oude gebouwen opnieuw overgenomen. In 1869 wordt door de zusters van Maria van Pittem in het zuiden van de gemeente de Sint-Jozefsschool opgericht, in de volksmond gekend als het 'Kriekeschooltje'. In 1874 wordt in de schoot van de kloosterschool een kleuterschooltje aangenomen door de gemeente, dat drie klassen telde. De gemeente kende nog diverse niet-erkende scholen, onder meer naast de reeds vermelde "Fransche schole" van meester Scherpereel voor de gegoede klasse en de kosterschool van meester Retsin, ook de dagschool van meester Tavernier in herberg de Tulpaan (1813-1843). Verspreid over de talrijke wijken van de gemeente lagen nog talrijke buurtschooltjes waar voornamelijk de catechismus en elementair lezen, schrijven en rekenen werd aangeleerd, naast de aandacht voor spin- en breiwerk.

Het gebouw waar de bovenvermelde "Fransche Schole" van 1810 tot 1822 was gehuisvest, een monumentale herenwoning aan westzijde van het marktplein (hoek Kauwstraat), in bezit van familie de Mûelenaere is vermoedelijk gebouwd op het einde van de 18de eeuw, op de plaats van de oude herbergen "De Hert" en "De Drie Koningen" en een westelijker gelegen hoevetje. Op deze plaats bevond zich naar verluidt het geboortehuis van pater Verbiest (°1623). Naar aanleiding van de schoolstrijd doet het gebouw van 1879 tot 1885 opnieuw dienst als schoolgebouw voor katholiek onderwijs, in de 20ste eeuw blijft het in gebruik als onderpastorie. Rond 1865 laat burgemeester Gustave-Adolphe. De Mûelenaere in de Tieltstraat een groot herenhuis tot 'kasteeltje' verbouwen, dat in 1838-1839 was opgetrokken voor Ferdinand-Constant Amerlinck. In 1895 wordt het huis verkocht aan de Broeders Maristen, die er het "Juvenaat van Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen" stichtten, waar aspirant-broeders gedurende twee jaar verbleven. Het oorspronkelijke gebouw wordt daarvoor in 1911-1912 aan weerszijden met twee vleugels vergroot, als behuizing voor de kapel, klassen en refter. Later wordt in de school lager middelbaar onderwijs gegeven.

In 1841-1842 wordt onder impuls van pastoor De Wilde in de Koolskampstraat een ouderlingengesticht opgericht, waar ook wezen werden opgevangen. In 1846 wordt in de schoot van deze instelling een weefschool gestart, in 1849 officieel erkend als modelwerkhuis. In 1864 wordt een nieuw gemeentelijk leerwerkhuis opgetrokken in de Stationsstraat (hoek Koolskampstraat, thans verdwenen). Onder leiding van provinciaal architect P.N. Croquison worden de gebouwen van het ouderlingengesticht vergroot en opgehoogd in 1865, voor de uitbreiding met een nieuwe afdeling voor vrouwen en zieken.

20ste eeuw

Tijdens de 20ste eeuw kent Pittem een gestage daling van het bevolkingscijfer, in de eerste decennia onder meer door uitwijking naar Frankrijk en Amerika. De gemeente blijft economisch gedomineerd door landbouw. In het laatste kwart van de 19de en het eerste kwart van de 20ste eeuw kent de cichoreiteelt een grote bloei, maar vanaf het midden van de 20ste eeuw een geleidelijke achteruitgang. In de loop van de eerste helft van de 20ste eeuw doet zich een verschuiving voor van graanteelt naar veeteelt, in de tweede helft van de 20ste eeuw naar groenteteelt en (glas)tuinbouw. Door verdere mechanisering raken traditionele windmolens steeds minder rendabel. In 1906 waait op de Hurselhoek de "Stenen Molen" omver en wordt niet heropgebouwd. In 1923 wordt de 18de-eeuwse "Kruisbergmolen" afgebroken. Met de gedemonteerde stukken werd in 1925 een nieuwe "Steenakkermolen" te Langemark (Poelkapelle) opgetrokken. De "Claerhoutmolen", uitgebaat tot 1895, wordt in 1924 afgebroken en naar Lendelede overgebracht ter vervanging van de "Bergmolen" aldaar. De "Torremolen" of "Baerts Molen", waarvan het gevlucht werd afgerukt in 1913-1914, wordt afgebroken in 1967. In 1910 wordt de houten "Plaatsmolen" afgebroken en vervangen door de huidige stenen stellingmolen. In 1949 wordt deze molen buiten bedrijf gesteld, thans is ze in restauratie. De ontwikkeling van kleinschalige nijverheid zet zich voort. In 1906 wordt in de Tieltstraat de melkerij Sint-Antonius opgericht. Tijdens het interbellum wordt de brouwerij Tavernier (Kauwstraat) voor korte tijd omgevormd tot de "Ateliers Galacor", ter vervaardiging van galaliet, een vroege kunststof waarmee knopen worden vervaardigd. In 1939 wordt de brouwerijsite omgevormd tot maalderij, vanaf 1957 in gebruik als veevoederbedrijf. Het knopenbedrijf "Excelsior" wordt opgericht in 1938 (Meulebekestraat).

De postkoetsdienst blijft nog in voege tot circa 1900, het paardenposterijgebouw blijft tot rond 1935 in dienst als "Poste Royale". In 1905 wordt in de gemeente de eerste gasleiding aangelegd, in 1906 de aansluiting op het telefoonnet voorzien. In 1925 wordt de dorpskom geëlektrificeerd en worden rioleringswerken gedaan in het dorpscentrum. In 1950 wordt het volledige grondgebied aangesloten op het elektriciteitsnet.

De verkeersinfrastructuur ondergaat een verdere ontwikkeling door opkomst van de automobiel. In 1929-1933 wordt de steenweg Tielt-Pittem vernieuwd. In 1933 wordt het tracé van Pittem-station naar de Posterij als betonbaan aangelegd. In 1934-1935 wordt de steenweg Brugge-Kortrijk op Pittems grondgebied vernieuwd, deels in plaveien en deels in beton. In 1934-1939 wordt de Joos de ter Beerstlaan aangelegd, als bijkomende verbinding tussen de Stationsstraat en de Brugsesteenweg, met de bedoeling twee spoorwegoverwegen uit te schakelen. De straat loopt verder in de steenweg naar Lichtervelde/ Torhout, die eveneens in 1934 gebetonneerd wordt. In 1950 wordt de Meulebekestraat gebetonneerd en de Wingenestraat (westdeel huidige Schuiferskapellestraat) aangelegd, ook de Markt wordt bestenigd. In 1982 wordt de Ringlaan aangelegd, genoemd naar oud-burgemeester Roger De Paepe, om de dorpskern te ontlasten van het doorgaand verkeer Roeselare-Tielt.

In 1906-1910 wordt de kerk verbouwd en vergroot in neogotische stijl, onder leiding van architect Jules Goethals uit Aalst. Daarbij worden een nieuwe sacristie en berging gebouwd, de toren en het schip van de kerk hersteld en twee westelijke traveeën bijgebouwd. In 1913 worden grootse Verbiestfeesten ingericht. Op de Markt wordt het standbeeld onthuld van pater Ferdinand Verbiest (1623-1688), missionaris en sterrenkundige te China, ontworpen door beeldhouwer graaf Jacques de Lalaing. Rond de kerk wordt de ommegang van Sint-Godelieve opgericht. In 1914 wordt de bestaande brouwerswoning Tavernier in de Kauwstraat verhoogd en voorzien van een nieuwe voorgevel in eclectische stijl. In 1914 wordt het 19de-eeuwse leerwerkhuis (hoek Stationsstraat/ Koolskampstraat) afgeschaft, in 1922 worden de gebouwen aan het klooster verkocht, die er een kleuterschool en later naaischool inrichtte.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog krijgt Pittem een Ortskommandantur. Het klooster en ouderlingengesticht worden ontruimd voor bivak voor de soldaten. Na de oorlog worden bij de dienst Verwoeste Gewesten in de jaren 1920-1925 enkele aanvragen voor woningbouw (heropbouw) ingediend, onder meer voor woningen in de Schuiferskapellestraat, Fonteinestraat en Tieltstraat.

In 1936 wordt een nieuwe parochie ingericht op de Veldhoek, op de grens met Ardooie en Meulebeke, toegewijd aan de Heilige Antonius van Padua. De kerk wordt gebouwd op grondgebied Meulebeke. In 1938 wordt op de Markt een nieuwe pastorie gebouwd. De oude pastorie wordt afgebroken in 1943.

In 1940 wordt de Markt getroffen door een Duits bombardement, waardoor de kerk en voornamelijk de noordzijde van de Markt schade heeft geleden. Daarop volgden beschietingen waardoor talrijke huizen door obussen werden beschadigd, onder meer het klooster dat als krijgshospitaal was ingericht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt het kasteel Joos de ter Beerst gebruikt als verblijf en rustplaats voor Duitse officieren. In 1942 wordt het kasteel verkocht aan de Zusters van Maria van Pittem en vanaf 1945 ingericht als kliniek voor psychiatrische patiënten. In de loop van de tweede helft van de 20ste eeuw is de instelling in diverse fasen verder uitgebreid. In 1944 stortte op de wijk "Turkeijen" een Amerikaanse bommenwerper neer. In september 1944 wordt Pittem bevrijd door Poolse tanks. Als dank voor bescherming en bevrijding wordt in november 1945 bij de kasteeldreef (Waterstraat) een kapel opgericht ter ere van Onze-Lieve-Vrouw. Na de oorlog wordt de smalle Kerkstraat, waarvan vele huizen waren beschadigd, verbreed en het gros van de huizen vernieuwd.

Tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw wordt de gemeenteschool (Doelstraat) gestaag uitgebreid. In de periode 1941-1943 worden nog twee nieuwe klassen gebouwd (resterend volume Doelstraat). Het oude schoolgebouw verloor in de jaren 1980 haar (oorspronkelijke) functie en werd in 1994 gesloopt. Ook de kloosterschool wordt op het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw fasegewijs uitgebreid, tot acht klassen in de jaren 1920. In 1901-1904 worden nieuwe kloostergebouwen opgetrokken. In 1927 volgde de bouw van een noviciaat. In 1949-1950 wordt een nieuwe schoolvleugel aangebouwd die twaalf nieuwe klassen telt. De Congregatie stichtte in de loop van de 19de en 20ste eeuw tal van bijhuizen en scholen. In 1948 wordt de Sint-Jozefsschool op de Krieke volledig herbouwd, met drie klassen, een kleuterklas en een kapel.

Rond het midden van de 20ste eeuw blijft de gemeente gekenmerkt door de landbouw. Daarnaast kennen ambachten en bedrijven een geleidelijke bloei, onder meer kunststofverwerkende nijverheid (Belplastics, Tavernier-Hubaux, Excelsior) en weverijen (Clarysse, Desmet en andere).

In 1957 wordt een nieuw gemeentehuis gebouwd aan de noordzijde van het Marktplein, naar ontwerp van architect Willem Nolf. In 2006 wordt een administratief centrum bijgebouwd, naar ontwerp van architect Pascal De Jaeghere. In de tweede helft van de 20ste eeuw worden diverse sociale woningbouwprojecten gerealiseerd door de CV De Mandelbeek uit Ingelmunster, onder meer de Tuinwijk (1956), Oostwijk (1964), Striepmeersstraat/ Zandstraat (1971), Notaris Loridanstraat (1971), Burchtstraat (1981). In de Broeders Maristenstraat worden in 1998 vier bejaardenwoningen voor het OCMW gebouwd. Particuliere wijken situeren zich onder meer ten westen van de Koolskampstraat (1972), ten oosten van de Heidenskerkhofstraat (1975) en achter het rusthuis Sint-Remigius (1986).

In 1954-1956 wordt ter vervanging van het midden-19de-eeuwse ouderlingengesticht een nieuw rusthuis Sint-Remigius gebouwd, dat zich iets noordelijker in de Koolskampstraat situeert. In 2004-2007 worden nieuwe gebouwen toegevoegd en de oudere gebouwen gerenoveerd.

In 1972 wordt op de hoek Markt-Kauwstraat een imposante herenwoning, ooit school en onderpastorie, opklimmend tot de 18de eeuw, gesloopt. In 1973 wordt op deze plaats de sculptuur "Feniks" opgericht, van de hand van kunstenaar Roger Bonduel, als herinneringsgetuige aan de dood van twee Pittemse missionarissen in Zaïre (Congo). In 1992 sluit de school van de Broeders Maristen haar deuren, in 1993 wordt het gebouw (Tieltstraat) gesloopt. Op de plaats daarvan wordt de Broeder Maristenstraat aangelegd. De parktuin van de vroegere school wordt in 2002 ingericht als openbaar park.

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

Historische dorpskern met centraal gelegen marktplein, aansluiting gevend op enkele centrumstraten/ hoofdassen: Egemstraat, Koffiestraat, Verbieststraat, Kerkstraat, Kauwstraat, Doelstraat. Centraal gelegen Onze-Lieve-Vrouwekerk met romaanse toren. Noordzijde gekenmerkt door het gemeentehuis en pastorie, overige zijden door aaneengesloten bebouwing van twee bouwlagen. Ten zuiden wordt de dorpskom doorsneden door de Tieltstraat. Invalswegen met lintbebouwing: Tieltstraat, Posterijlaan, Joos de ter Beerstlaan, Egemstraat, Meulebekestraat. Latere invullingen van het open gebied, 20ste-eeuwse woonwijken rond het centrum, aan noordwest-, noord- en oostzijde van de dorpskern. Kleinere historische bewoningskernen of gehuchten, onder meer De Krieke (grens met Meulebeke), Muizelare (zuidwesthoek) en Turkeijen (noordoosthoek, grens met Egem).

De oudste Pittemse dorpsbebouwing is geconcentreerd in het centrum, opklimmend tot de 18de eeuw, vaak aangepast of uitgebreid in de 19de-20ste eeuw. Blikvangers zijn hierbij de fraaie woning Veys (Markt), uit 1784 in een late rococostijl en het classicistische herenhuis Amerlinck (Tieltstraat), uit 1796 met directoirestijlkenmerken in het interieur. Langsheen de Brugsesteenweg ligt de voormalige paardenposterij uit 1783, als wisselplaats voor postkoetsen op het traject Brugge-Kortrijk. Enkele 19de-eeuwse burger- en herenhuizen in neoclassicistische stijl met veelal bepleisterde en beschilderde lijstgevels, onder meer in de Tieltstraat, Stationsstraat, Nieuwstraat. De neogotische stijl is vertegenwoordigd in de Onze-Lieve-Vrouwekerk op de Markt, als begin-20ste-eeuwse neogotische verbouwing van een gotische kerk met *romaanse toren. Tevens in het Klooster van de zusters van Maria (Stationsstraat).

Het grootste deel van de basisbebouwing wordt gevormd door heterogene voornamelijk aaneengesloten rijbebouwing uit de 19de en eerste helft van de 20ste eeuw, geconcentreerd in de dorpskern en als lintbebouwing langs de invalswegen. Neoclassicistische bebouwing, met bakstenen of bepleisterde lijstgevels uit het begin van de 20ste eeuw, voornamelijk langs Markt, Tieltstraat, Kauwstraat, Schuiferskapellestraat, Verbieststraat, Voldersstraat. Restanten van typerende 19de- en begin-20ste-eeuwse dorpswoningen van één bouwlaag in donkerrode baksteenbouw onder zadel- of mansardedaken, onder meer in de Kauwstraat, Meulebekestraat, Nieuwstraat, Egemstraat, Schuiferskapellestraat, Tieltstraat, Verbieststraat en in het omringende landelijk gebied, vaak met een verleden als herberg/ café. Voorbeelden van eclecticisme in de brouwerswoning Tavernier (Kauwstraat), de drukkerswoning Veys (Tieltstraat) en enkele overige woningen in de Tieltstraat, neorenaissance in een woning in de Stationsstraat. Tijdens het interbellum kent de bebouwing een explosieve stijging. Er worden traditionele interbellumwoningen opgetrokken, veelal bakstenen volumes van twee bouwlagen onder zadeldak, vaak voorzien van siercementering of banden in gekleurde baksteen, voornamelijk ook langs de invalswegen, Tieltstraat, Stationsstraat, Verbieststraat. Tevens baksteenarchitectuur met licht historiserende inslag. Weinig architectuur met zuivere art-decostijlkenmerken, lichte invloeden in woningen in de Doelstraat, Tieltstraat en Schuiferskapellestraat. Cottage-invloeden in woning Zonnewende (Kauwstraat) en vrijstaande villa's langsheen de Tieltstraat. De Joos de ter Beerstlaan telt enkele vrijstaande villa's uit de jaren 1930. Een naoorlogse woning in de Spoorweglaan is geïnspireerd op de Californische villa's uit de jaren 1950. De dorpskern is in de tweede helft van de 20ste eeuw uitgebreid met nieuwe wijken aan noordoost-, noord- en westzijde. Onder meer sociale woningbouw met als oudste voorbeeld de "Tuinwijk", uit de jaren 1950. In het laatste kwart van de 20ste eeuw wijzigen grootschalige nieuwbouwprojecten het uitzicht van de Tieltstraat.

Open ruimte in het centrum wordt gevormd door de Markt, een pleintje in het begin van de Kauwstraat en het Broeders Maristenpark.

In het dorpscentrum zijn ook restanten van het historische brouwerijverleden terug te vinden, met name naast de reeds vermelde eclectische brouwerswoning ook de eind-19de-eeuwse bedrijfsgebouwen van de voormalige brouwerij Tavernier (Kauwstraat), onder meer met bewaarde mouttoren. Van de voormalige brouwerij Muyle is enkel de woning bewaard (Tieltstraat). Enkele voormalige cichorei-asten sieren het zuiden van het dorpscentrum, voornamelijk in de Fonteinestraat. In de Meulebekestraat is het fabriekspand "Excelsior" getuige van de vroegere knopenfabriek, nabij de spoorlijn liggen de bedrijfsgebouwen van vroege kunststofverwerkende industrie.

Omringend agrarisch gebied, doorkruist door kronkelende landelijke wegen, aansluitend op de voornamelijk straalsgewijze verbindingswegen: Koolskampstraat, Schuiferskapellestraat, Vijfstraat en later op de steenwegen Posterijlaan - Stationsstraat - Tieltstraat, Meulebekestraat, Egemstraat, Brugsesteenweg, Turkeijensteenweg. Blikvangers in het landelijk gebied zijn enerzijds het neoclassicistische Kasteel Joos de ter Beerst, gebouwd nabij Rijsselende in 1873-1875, aangepast tot Sint-Jozefskliniek in de jaren 1945-1955. Kasteelpark met Lourdesgrot en ijskelder toegankelijk voor patiënten en bezoekers. Anderzijds het eclectische kasteel Ronceval, uit 1885-1895, in de zuidoostelijke hoek van de gemeente (Sint-Jozefsstraat), met omringend kasteelpark en bijhorend neerhof, niet toegankelijk voor publiek. Verspreide nog in bedrijf zijnde hoeves met voornamelijk 19de-eeuws gebouwenbestand, waarvan het boerenhuis soms met 18de-eeuwse of oudere kern, maar ook vaak met vernieuwd of verbouwd boerenhuis. In de 19de eeuw worden ook nieuwe hoeves opgericht, soms op oudere sites. Verspreid over het landelijk gebied verschijnen in de loop van de 19de eeuw kleine landarbeiderswoningen. Hoevebouw met streekeigen kenmerken, vaak omhaagd met meidoorn, sporadisch met bewaarde boomgaard: losstaande voornamelijk 19de-eeuwse volumes in donkerrode baksteenbouw onder zadeldaken, in L- of U-vormige constellatie. Boerenhuizen soms met witgekalkte erfgevel, vaak voorzien van aansluitende stal en/of opkamer, soms met rijkelijk uitgewerkte voordeuromlijsting in kleine zwarte baksteentjes. Enkele cichorei-asten uit het einde van de 19de en eerste kwart van de 20ste eeuw, tabaksasten voornamelijk uit de jaren 1940. Typerend voor de regio rond Tielt zijn de half ondergrondse, koepelvormige, begroeide gemetselde aardappelkelders. Bestaande hoeves zijn veelal uitgebreid met recente nutsgebouwen in functie van de uitbating. Enkele historische hoeves, waarvan de omwalling veelal is gedempt, hebben een oude geschiedenis, bij voorbeeld als centrum van een voormalige heerlijkheid of achterleen, onder meer de hoeves "Goed te Claerhout", "Goed ter Deurhout", "Goed te Semmerzake", "Te Wielkene", "Kasteelgoed", "Ter Gracht", "Goed ter Walhout", ... In de Kriekestraat ligt een zeldzame kleine hoeve met 18de-eeuws boerenhuis in versteende vakwerkbouw.

De begin-20ste-eeuwse *Plaatsmolen (Schuiferskapellestraat), teruggaand op een 14de-eeuwse molensite, is de enige bewaarde windmolen. Daarnaast ook relicten van de vlasvezelvoorbereidingsindustrie, onder meer relatief gaaf bewaarde vlasfabriek (roterij) in de Kriekestraat. Overige restanten van industriële activiteiten in de voormalige steenbakkerij Pittem Berg (Tieltstraat).

Verspreid over het hele grondgebied komen 19de- en 20ste-eeuwse kapellen voor, in diverse groottes en bouwstijlen, voornamelijk neogotiek. Eveneens nog talrijke voornamelijk 19de-eeuwse wegkruisen, onder meer het Vercouterskruis en Vanwalleghems Kruis mogelijk opklimmend tot de 18de eeuw. Tevens enkele interessante boomkapellen, onder meer in Eikeldreef en Beukboomstraat. Op de Markt bevindt zich het gedenkteken van de 17de-eeuwse Pittemse missionaris Ferdinand Verbiest; rondom de kerk liggen kapelletjes van de Sint-Godelieve-Ommegang, beide uit 1913.

  • Rijksarchief Brugge, Gemeente Pittem. Oud Archief, nr. 28/6: "Nieuwe ommelooper ende terrier der prochie van Pitthem", door D. Seghers, 1761.
  • Rijksarchief Brugge, Gemeente Pittem. Oud Archief, nr. 29: "Rentebouck vanden heerschepe van Pitthem", door Louis de Bersacques, 1622.
  • Rijksarchief Brugge, Gemeente Pittem. Oud Archief, nr. 30 bis: "Heerliche renteboeck van Pitthem", door D. Seghers, 1762.
  • Rijksarchief Brugge, Gemeente Pittem. Oud Archief, nr. 285: "Heerlycke rentebouck van Claerhout", door D. Seghers, 1762.
  • Rijksarchief Brugge, Familiearchief de Limburg-Stirum, nr. 5: Heerlijkheid Claerhout, 1614.
  • Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen - Monumenten en Landschappen, Landschapsatlas, 2001, OC GIS-Vlaanderen.
  • ARICKX V., Geschiedenis van Pittem, Pittem, 1951.
  • ARICKX V., Het volksonderwijs te Pittem 1800-1872, s.l., 1962-1963 (overdruk uit Biekorf – Westvlaams Archief).
  • ARICKX V., Het volksonderwijs te Pittem voor 1800, in Biekorf, jg. 51, nr. 2, 1950, p. 25-31.
  • CALMEYN D., Gallo-Romeinse archeologica uit Pittem: prospectie en werkhypotheses, in De Roede van Tielt, jg. 24, nr. 2, 1993, p. 46-96.
  • CALMEYN D., De prehistorische mens op de Pittemse-Egemse cuesta, in De Roede van Tielt, jg. 25, nr. 4, 1994, p. 142-198.
  • CLAERHOUT J., Het Heidensch Kerkhof van Pitthem, Pittem, 1897.
  • CLAERHOUT J., Les stations néolithiques de Pitthem, Brussel, 1904.
  • CLOET M., Bevolkingsevolutie en demografische crisissen te Pittem in de 17de eeuw, in Vriendenboek Valère Arickx, Roeselare, 2000, p. 59-73.
  • COLENS J., Le village de Pitthem, s.l., s.d. (overdruk uit La Flandre, jg. 5, 1873, p. 73-88, p. 243-260, jg. 6, 1874, p. 91-120).
  • DENEWET L., GOEMINNE L., Molenmakers in Vlaanderen. Het werkboek van Coussée uit Meulebeke, in Molenecho's, jg. 22, nr. 3-4 (speciaal thema-nr., 7), 1994.
  • DESCHOUT T., De Congregatie van de Zusters van Maria van Pittem: ontstaan en uitbreiding tot na de tweede wereldoorlog, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), Katholieke Universiteit Leuven, 1979.
  • DEVOLDERE W., Beelden uit het oude Pittem, in De Roede van Tielt, jg. 5, nr. 3, 1974, p. 28-32.
  • DEVOLDERE W., LAMBRECHT J., Oud-Pittem, Tielt, 1973.
  • VERMEULEN J., Oude foto's van Pittem en Egem, Pittem, 2003, 2 delen.
  • VERSCHUERE A., De zusters van Maria van Pittem, een eeuw congregatieleven…, Tielt, 1948.

Bron: DEVOOGHT K. & SANTY P. 2010: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Pittem met deelgemeente Egem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL49, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Santy, Pieter; Devooght, Kristien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Pittem [online], https://id.erfgoed.net/themas/16034 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.