erfgoedobject

Parochiekerk Sint-Franciscus van Assisi

bouwkundig element
ID
11484
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/11484

Juridische gevolgen

Beschrijving

De Sint-Franciscuskerk werd gebouwd in 1893-1896 als eclectische kerk met neobyzantijnse inslag naar ontwerp van Henri Blomme.

Historiek

Het laatste kwart van de 19de eeuw betekende voor Merksem een ware omwenteling. Eeuwenlang was het een landelijk en - voor zover de talrijke oorlogen dit toelieten - rustig dorp geweest. De uitbreiding van de Antwerpse haven naar het noorden toe, de aanleg van de Merksemse dokken - het eerste in 1874, het tweede in 1876 - en vooral de enorme stijging van het aantal grote bedrijven dat zich in Merksem zelf vestigde, bracht een ware bevolkingsexplosie teweeg - van 4.321 inwoners in 1876 tot circa 9.000 in 1890 en circa 11.000 in 1900 - en een uitbreiding van de oude dorpskern rond de Sint-Bartholomeuskerk in noordelijke richting langs de Bredabaan. In het zuiden van de gemeente ontstond een nieuw nijverheidskwartier met bedrijven uit de voedings-, veevoeder- en tabaksindustrie, alsook uit de chemische en metaalverwerkende sector. Parallel met de groei van de nijverheid, extra gestimuleerd door de gemakkelijk te bereiken Antwerpse havenuitbreiding via het Schelde-Maaskanaal (1859-1863; het traject op Merksems grondgebied werd later geïntegreerd in het Albertkanaal) en de hiermee gepaard gaande bevolkingsaangroei, werden begin 20ste eeuw grote stukken grond verkaveld en volgebouwd. In 1833 was men genoodzaakt de dorpskerk met de bouw van twee zijbeuken te vergroten. Al snel bleek deze oplossing ontoereikend en op 14 december 1889 vroeg het gemeentebestuur de stichting van een tweede parochie aan. Zakenman Frans de l’Arbre, die op 26 januari 1890 burgemeester werd, was de stuwende kracht achter het plan. Op 13 januari 1890 ging de kerkfabriek van Sint-Bartholomeus akkoord met het voorstel, op 10 april gaf het aartsbisdom Mechelen bij monde van kardinaal Goossens zijn goedkeuring en op 11 april de Bestendige Deputatie. Uit erkentelijkheid voor de inspanningen van de burgemeester werd besloten de nieuw op te richten parochie toe te wijden aan Sint-Franciscus van Assisi; de bekrachtiging bij KB dateert van 22 maart 1891. De nieuwe parochie zou het gedeelte van het grondgebied van Merksem, begrensd door de gemeenten Ekeren, Schoten en Deurne omvatten en zou van de Sint-Bartholomeuskerk gescheiden zijn door een rechte lijn: 1) van de Bredabaan door de as van de Van Straelenlei tot aan het uiteinde van Merksem, dit is het kanaal van Antwerpen naar Herentals en 2) van de Bredabaan door de as van de Brouwerstraat, de huidige Van Roiestraat, in rechte lijn naar de grens met Ekeren. Binnen deze omschrijving woonden op dat ogenblik ongeveer 3000 mensen. De kerkelijke goedkeuring door kardinaal Goossens dateert van 8 april 1891. Op 25 april 1891 werd Gabriël Wegge, onderpastoor van Sint-Bartholomeus, benoemd tot eerste pastoor van de nieuwe parochie. Nadat het voorstel, om de benedenzalen van de linkervleugel van het Sint-Bartholomeusgodsgasthuis voorlopig als noodkerk in te richten, was verworpen, werd op 12 mei 1891 besloten een volledig aparte noodkerk te bouwen op de gemeentegrond naast het godsgasthuis. Begin april was voor de bouw van deze voorlopige kerk al contact opgenomen met de gebroeders Blomme. De bouwtoelating werd op 15 mei verleend. Op 25 mei werd met de bouw begonnen en op 27 juni waren de werken van de zogenaamde ‘Blekke kapel’ voltooid. In 1900 nam de gemeente de kapel over. Kort na de Tweede Wereldoorlog werd ze gesloopt om plaats te maken voor de uitbreiding van het ziekenhuis.

Begin 1893 werden de eerste beslissende stappen gezet voor de bouw van een nieuwe kerk. Verschillende locaties werden onderzocht en diverse grondeigenaars gepolst. Er werd overeengekomen dat de gemeente alle gronden aangeboden door de familie Van Praet, gelegen tussen de dreef naar kasteel Bouckenborg en het huis van de heer Rul aan de Bredabaan, tegen 2,5 frank per vierkante meter zou kopen. Deze gronden werden vervolgens opgedeeld in één perceel bouwgrond dat verkocht werd aan de heer Van den Bussche, een tweede perceel dat verkocht werd aan de koster Victor Van Hoof, een derde perceel bestemd voor de bouw van de pastorie en een vierde bestemd voor de bouw van de kerk, dat aan de kerkfabriek voor drie frank per vierkante meter zou worden doorverkocht. De rest van de gronden werd voorbehouden voor een later te bouwen gemeenteschool; waarschijnlijk is het dit laatste stuk grond dat in 1896 aan de Broeders van Liefde werd aangeboden voor de bouw van het Sint-Eduardusinstituut. De gemeenteschool werd later gebouwd op een strook grond achter de kerk, die oorspronkelijk deel uitmaakte van de pastorietuin.

Voor het ontwerp van de Sint-Franciscuskerk werd andermaal beroep gedaan op de gebroeders Blomme, doch uiteindelijk zou het Henri Blomme zijn die de opdracht kreeg, te oordelen naar de stempel en de signatuur op de plannen. Op 1 oktober 1893 waren de plannen en het bestek klaar. De kostprijs werd geraamd op 165.617,84 frank, de 5.100 frank van de grond inbegrepen. Nog dezelfde dag werden de plannen goedgekeurd en besliste de kerkfabriek een bouwtoelating aan te vragen en beroep te doen op financiële tussenkomst van provincie en staat. De aanbesteding greep plaats op 29 mei 1894. De laagste inschrijving voor de som van 165.200 frank was van aannemer C. Simoens uit Schaarbeek. De werken werden dan ook aan hem toegewezen met de bepaling dat de kerk op 1 mei 1896 moest voltooid zijn. Daar provincie en staat weigerden tussen te komen in de aankoopprijs van de grond, besliste de gemeente deze gratis ter beschikking te stellen van de kerkfabriek. De definitieve overdracht bij notariële akte dateert pas van 15 oktober 1941. Op 11 augustus 1896 werd de kerk in gebruik genomen. Afwerking en aankleding zouden nog een tijd op zich laten wachten. De plechtige inwijding gebeurde op 5 oktober 1903. Ondertussen was ook de pastorie naar ontwerp van dezelfde architect voltooid.

Voor de meubilering die Henri Blomme zelf ontwierp nam de architect in 1897 contact op met Pierre Peeters, beeldhouwer te Antwerpen, aan wie de uitvoering van het hoogaltaar, twee zijaltaren, het gestoelte, de communiebank, de preekstoel, twee biechtstoelen en het portaal voor 32.292,23 frank werd aanbesteed. Op 2 januari 1898 werd het voorontwerp van het hoofdaltaar goedgekeurd en een jaar later waren de definitieve plannen voor de volledige meubilering klaar. In 1902 werden het tochtportaal en de grote poorten van de kerk geplaatst, voor de wijding in 1903 waren de belangrijkste meubelstukken zoals altaren, preekstoel en doopvont klaar doch de volledige meubilering van kerk en sacristie werd pas in maart 1905 voltooid. De prachtige glas-in-loodramen kwamen er onder pastoor Petrus Johannes Van Heybeeck (1901-1917). Kort na de bouw, in 1902, werd de toren ernstig beschadigd door blikseminslag. In 1904 waren dringende werken nodig aan dak en koepel. In 1906 werden door de kerkfabriek schilderwerken voor het koor gepland; de provinciale commissie voor schone kunsten weigerde bij monde van H. Blomme “het nieuwe ongeteekend ontwerp van zoogezegde decor aangezien de kerk in alle zijne deelen binnenwaarts door de zichtbare materialen gedecoreerd is”. Is het misschien daarom dat de kerkfabriek in 1908 de gouverneur verzocht de voltooiingswerken der kerk niet aan Blomme maar aan de provinciale architect E. Gife toe te vertouwen? In 1909 was de koepel volledig vernieuwd en voorzien van loden verstevigingsbanden, de daken waren hersteld en over het gewelf van het schip was een volledig dubbel gewelf aangebracht. Zoals blijkt uit de vele herstellingswerken uitgevoerd in 1911, 1921, 1928, 1930, 1934 vroegen daken, koepel en toren constant om onderhoud. In 1935 vertoonde de kerk gevaarlijke barsten nabij het portaal en het hoogzaal; de boog onder het hoogzaal diende ondersteund te worden en de toren door middel van een zware ijzeren trekker aan het schip verankerd. In 1936 werd naar ontwerp van architect Jules De Munter een tweede portaal aangebracht in de zijgevel van de oorspronkelijke doopkapel. De openbare waterplaats die hier voor heel wat vochtschade zorgde werd op die manier gesupprimeerd en de doopkapel in de vroegere bergplaats heringericht.

In 1941 werden de beschadigingen aan daken, koepel, schoorstenen en toren, veroorzaakt door de eerste beschietingen en verergerd door de storm van 14 november 1940, hersteld. Na de oorlog werden onder leiding van architect Gustaaf Van Meel verschillende herstellingswerken aan het gewelf, de daken van de sacristie, de Onze-Lieve-Vrouwekapel en de zijbeuken uitgevoerd. Vooral het glaswerk leed zware schade tijdens de beschietingen op het einde van de Tweede Wereldoorlog en de V-bominslag van 31 januari 1945 op het Sint-Eduardusinstituut, net achter de kerk. In de periode 1960-1965 werden grondige herstellings- en schilderwerken uitgevoerd, met name de volledige binnenbeschildering, herstel en opkuis van muren en houtwerk, de vernieuwing van het dak, de goten, rioleringen en afvoerpijpen. In de jaren 1966 en volgende kregen de koepel en de toren een grondige beurt. In het begin van de jaren 1990 werden andermaal aanpassings- en onderhoudswerken uitgevoerd, onder meer de omvorming in 1991 van doop- tot weekkapel.

Beschrijving

De plattegrond ontvouwt een georiënteerde kruisbasiliek met driebeukig schip van vijf traveeën met voorstaande westentoren, geflankeerd door bergplaats links en voormalige doopkapel, heden weekkapel rechts, beide gelegen in het verlengde van de zijbeuken; voorts een vlak afgesloten transept met kruisarmen van twee traveeën, waarvan de eerste eveneens in het verlengde liggen van de zijbeuken en de uitstekende tweede traveeën als zijkapellen fungeren, een koorpartij van twee rechte traveeën, respectievelijk geflankeerd door zijkoren en sacristieën, met name de hulpsacristie van één op twee traveeën aan noord- en de hoofdsacristie van twee op twee traveeën met aansluitende haakse zij-ingang aan zuidzijde, en een halfcirkelvormige, vijfdelige sluiting.

Exterieur

Uitwendig vertoont deze kerk zich als een robuust complex met sterke volumewerking gekenmerkt door een samenspel van in de hoogte en breedte verspringende bouwonderdelen onder zadel- en lessenaarsdaken, samengebracht rond een imposante vierzijdige vieringkoepel en voorafgegaan door een beeldbepalende geveltoren. De open ruimten tussen de in- en uitsprongen zijn beplant en afgesloten met sierlijke ijzeren hekken in art deco. Het is een bakstenen constructie, volgens het lastkohier opgetrokken uit papensteen van de Rupelstreek, op volledig omlopende dito plint, gemarkeerd door zware accenten van blauwe hardsteen uit Ecaussines, aangewend voor afzaten, dorpels, aanzet- en dekstenen, treden, sokkels, imposten, kraagstukken, negblokken, sluitstenen, topstukken, sier- en daklijsten, omlijstingen en meest opvallend, voor de doorlopende platte banden in torenromp en façade. In de gevels van schip, transept, koorpartij en aansluitende sacristieën zijn voormelde ‘speklagen’, negblokken, sluitstenen en sierlijsten uitgevoerd in donkere klampsteen. Van het zogenaamde ‘Hollands’ voegwerk of de knipvoegen die voor alle buitengevels waren voorzien is niet veel meer te bemerken. Alle daken, torenspitsen, koepel en dakkapellen zijn met leien bekleed, volgens de oorspronkelijke voorschriften afkomstig uit de groeven van Herbeumont of Geripont (oude groef).

De vierkante westentoren wordt opvallend gemarkeerd door omlopende hardstenen speklagen en kolossale spaarvelden. De toren telt vier geledingen onder ingesnoerde, vierzijdige spits op een opstand met vijf gekoppelde spitsboogvenstertjes per zijde en hoektorentjes onder sierlijk tentdak en met bekronend smeedijzeren kruis; flankerende vierkante traptorens onder gelijkaardig tentdak. De eerste torengeleding met gedrukt spitsbogig toegangsportaal onder eenvoudige wimberg, is voorzien van spiegelboogpoort en timpaan met driepas. De tweede en derde geleding heeft een monumentale rondboognis in getrapte omlijsting, geopend met twee omlijste ronde venstertjes met vierpasmotief en een groot, lobvormig omlijst roosvenster; nog aanwezige kolomvormige sokkel waarop eertijds het witstenen Sint-Franciscusbeeld prijkte dat nu staat opgesteld in het tuintje tussen kerk en pastorie. De vierde geleding heeft omlijste, gekoppelde galmgaten. Er zijn symmetrisch uitgewerkte traptorens met sleuven en omlijste ronde venstertjes onder de spits. De monumentale vieringkoepel heeft een opengewerkte tamboer van zeven gekoppelde spitsboogvenstertjes aan elke zijde, een gedrukt kloostergewelf en een sierlijk, natuurstenen topstuk. Schip-, transept- en koor hebben afwisselend lijst-, punt- en halve puntgevels; de lijstgevels zijn per travee geritmeerd door rechthoekige spaarvelden afgelijnd met overhoekse muizentanden; alle punt- en halve puntgevels hebben een aandak en schouderstukken. We zien verticaal markerende steunberen ter hoogte van zijbeuken, transept, koor; alleen de steunberen ter hoogte van het koor verjongen. De gevels worden horizontaal geritmeerd door imitatiespeklagen, muizentanden en omlopende houten kroonlijsten, die ter hoogte van schip en transept op bakstenen consoles rusten. De spitsboogvensters zijn gevat in een bakstenen omlijsting van rode en gesinterde baksteen ter hoogte van de zijbeuken, de uitspringende transeptarmen, de zijkoren en de koorsluiting; dito gekoppelde vensters in de opstand van de koepel. Er zijn gelijkaardig omlijste ronde vensters voorzien ter hoogte van de lichtbeuk, de ingebouwde transeptarmen en de rechte koortraveeën. De hoofd- en hulpsacristie hebben betraliede rechthoekige vensters. De vormgeving van het zijportaal van 1936, een spiegelboogdeur onder eenvoudig timpaan gevat in een omlopende, geblokte spitsboogomlijsting, is geïnspireerd op het hoofdportaal.

Interieur
Materialen:

Alle binnenmuren zijn uitgevoerd in baksteenmetselwerk met knipvoegen in combinatie met een overvloedig gebruik van imitatienatuursteen (bezetting) zoals aangewend voor de omlopende speklagen, lambriseringen, sierlijsten, cordons, de bekleding van pilaren, pilasters, colonnetten, bogen, arcades, triforium, (venster)omlijstingen, dagkanten der ramen, raamdorpels, kettingstenen en kruisbogen van de stenen welfsels; op de lambrisering van de koorsluiting is nog een polychrome beschildering met opgeschilderde voegen, rankmotieven en de letters JHS bewaard; schaarse sporen hiervan werden ook elders aangetroffen. Een aantal elementen werden in zandmortel getrokken, zoals onder meer de diamantlijsten. Door latere overschilderingen zijn de verschillende toepassingen minder of niet meer zichtbaar, maar wellicht nog aanwezig. Voor een aantal constructieve onderdelen zoals consoles, kraagstukken, kapitelen, porringstenen, een aantal dorpels en enkele sierelementen is witte hardsteen van Savonnière gebruikt terwijl voor de volledig omlopende plinten, de voetstukken van pilaren en pilasters, de treden naar koor en sacristie en de tussendorpels blauwe hardsteen van Ecaussines werd aangewend. ER zijn vloeren van zwarte en witte cementtegels in dambordpatroon, soms ruitvormig. Het priesterkoor en zijkoren hebben vast tapijt.

Opstanden:

De inwendige opbouw bestaat uit drieledige wandschema’s, die niet alleen in de middenbeuk maar ook in de hoge, dit is de eerste rechte koortravee zijn gehanteerd en als een variante voor de opbouw van de transeptarmen zijn toegepast; tussen de verschillende wandgeledingen zijn telkens geprofileerde lijsten aangebracht. Diamantkoplijsten zijn een steeds weerkerend siermotief. De omlijste spitsboogarcades heeft vierkante pijlers, samengesteld ter hoogte van de viering, met eenvoudig geprofileerd kapiteel en dito zwaardere sokkel. De tweede geleding heeft een triforium van drie omlijste, gekoppelde spitsboognissen per travee en de derde met volledig omlijste rondlichten en een decoratie van blinde driepassen. De tweede en derde geleding hebben deels omlijste, rondbogige muraalbogen alternerend met pilasters en colonetten. De triomfboog draagt een schilderij op doek De stigmata van Sint-Franciscus door De Roeck, 1949, ter vervanging van het vorige door Caels, 1896, met voorstelling van symbolen van de vier evangelisten dat op zijn beurt een eerste schildering op papier door H. Redig verving. Koor, zijkoren, zijkapellen en zijbeuken hebben doorlopende speklagen, aflijnende pilasters en in de zijkoren en zijbeuken met omlijste spitsbogen per travee; de transeptkapellen zijn door brede, omlijste korfbogen overspannen. we zien deels omlijste spitsboogvensters met afgeschuinde dagkanten. Er zijn spiegelboogdeuren naar hoofd- en hulpsacristie. De westzijde heeft een deels beglaasde houten spiegelboogdeur onder grotendeels blind spitsboogveld met vierpas. Het doksaal wordt gekenmerkt door een grote, omlijste spitsboogdoorbreking met neogotisch houten leuning door Pierre Peeters, 1896. De buitenmuur bevat een roosvenster en twee ronde vensters met vierpasmotief. De voormalige doopkapel wordt nu afgeschermd met een glazen wand. De bewaarde, doch gedemonteerde smeedijzeren hekken zijn achteraan in de kerk ingebracht. Het zijportaal (nu ruimte voor cv-ketel) heeft een eenvoudiger uitgewerkt wandschema dat echter vergelijkbaar is met dit van de wand onder het doksaal; de houten deur werd ingebracht na de verbouwing van de vroegere doopkapel tot zijportaal.

Overwelving:

Middenbeuk, transeptarmen (hoge traveeën) en rechte koortraveeën zijn overwelft met een spits houten tongewelf, eerstgenoemde met ribben, houten trekbalken en stijlen. De koorsluiting heeft een houten straalgewelf. Alle houten gewelven zijn polychroom beschilderd en opgehoogd met verguldsels op ribben, gordelbogen, koorboog,…. In de middenbeuk wordt de gewelfdruk opgevangen door driekwartronde schalken met knoppenkapiteel en strakke consoles, pilasters en pijlers, in transept en koor door samengestelde pijlers en pilasters. De zijbeuken en zijkoren hebben ribloze kruisgewelven met bakstenen gewelfvlakken, waarvan de snijlijnen zijn aangegeven door middel van donkere baksteen, en spitse gordelbogen op consoles, die respectievelijk ondersteund worden door de pijlers van de middenbeuk en de pilasters tegen de buitenmuren.

Mobilair
  • Beeldhouwwerk:
    • Witgeschilderde plaasteren kruisweg, door Pierre Peeters, 1906, in de zijbeuken.
    • Gepolychromeerd neogotisch triomfkruis, hout en plaaster, door Pierre Peeters, 1911.
    • Gepolychromeerde plaasteren piëta, begin 20ste eeuw, in de zijbeuk.
    • Witgeschilderde houten beelden van de vier evangelisten, 1948, in de viering.
    • Beeld van Sint-Franciscus (terracotta), door Harry Elström, circa 1950, in de zijbeuk.
    • Houten beeld Terugkeer van de verloren zoon, door E. De Maeyer, 1985, in het schip.
  • Meubilair:
    • Neogotisch witstenen hoofdaltaar, door Pierre Peeters, 1903, met gedreven koperen kruisbeeld, door W. Ibens, 1960; het voormalige retabel is niet meer aanwezig.
    • Neogotische witstenen zijaltaren, respectievelijk toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van Smarten ten noorden en aan Sint-Jozef ten zuide, beide met bewaarde gebeeldhouwde retabels, door Pierre Peeters, 1903.
    • Gesmeed ijzeren communiebank, door Pierre Peeters, 1903.
    • Neogotische houten biechtstoelen en koorbanken, door Pierre Peeters, respectievelijk van 1896 en 1903, in de transeptkapellen; de neogotische houten biechtstoelen in het schip dateren van na 1945.
    • Neogotische, witstenen preekstoel met houten klankbord, door Pierre Peeters, 1896, in het middenschip.
    • Smeedijzeren hekwerk van de doopkapel, door Pierre Peeters, 1919.
    • Voormalige arduinen doopvont, door Pierre Peeters, 1903, sinds 1991 altaar van de weekkapel; het koperen deksel bevindt zich in de linker transeptkapel.
    • Eiken kasten in sacristie, door Pierre Peeters, 1903 en 1906.
    • Orgel, door Stevens uit Duffel, 1934.
  • Glas-in-loodramen: In 1895 nam Blomme een niet nader genoemde glasschilder in dienst om alle rondlichten van schip, kruisbeuk, koor en toren van glas in lood te voorzien. In dezelfde periode werden ook de spitsboogramen van zijbeuken en koor van glas voorzien. Een laatste restant van dit eerste glaswerk is nu nog te zien in de noordelijke transeptkapel, toegewijd aan Sint-Antonius. De overeenkomst tussen de toegepaste motieven en deze van de oorspronkelijke muurdecoraties van de kerk is treffend. Het glaswerk van de rondlichten vond al spoedig geen genade meer. Op 3 oktober 1909 leverden de glazeniers Ph. Hochreiter en F. Geyer stalen voor nieuw te plaatsen glaswerk en begin 1910 werden de achttien rondlichten met gekleurd kathedraalglas in geometrische patronen ingevuld. Sterk beschadigd tijdens de Tweede Wereldoorlog werd dit in 1945-1946 door de glazeniers Calders & Zoon verwijderd, gerestaureerd en teruggeplaatst. De eerste glasramen in het priesterkoor, van 1906 naar ontwerp van Lustin en uitgevoerd door Stalins, werden bij de V-bom-inslag van 31 januari 1945 volledig verwoest en in 1948 vervangen door de huidige door Calders naar ontwerp van Louis Crespin, respectievelijk met de voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw, het Heilig Hart van Jezus en Sint-Franciscus. Eerste en vijfde raam van het priesterkoor, respectievelijk met voorstelling van Sint-Jozef en Sint-Jan-de-Doper, dateren van 1934 en werden nog volledig in de neogotische traditie uitgevoerd door het atelier Gussenhoven-Van Wyck. Het oorspronkelijke glas in lood van de oculi in Onze-Lieve-Vrouw- en Sint-Jozefkapel werd volledig vernield in 1945 en in 1948 door het huidige vervangen; beide ramen, respectievelijk ‘Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel’ en ‘Vlucht naar Egypte’ voorstellend, werden naar ontwerp van Louis Crespin door Calders & Zoon uitgevoerd. In 1912 werd in de Onze-Lieve-Vrouwkapel een glasraam geplaatst met vier medaillons, respectievelijk ‘Opdracht in de Tempel’, ‘Vlucht naar Egypte’, ‘Christus tussen de schiftgeleerden’ en ‘Kruisdraging’, uitgevoerd door Stalins & Zoon. De grote roosvensters in de kruisbeuken oorspronkelijk met gekleurd brandglas en medaillons, respectievelijk met ‘Zaligmaker’ en ‘Onze-Lieve-Vrouw van Goede Raad’ door Hochreiter en Geyer, 1909, werden bij de beschietingen van eind 1944 grotendeels vernield; de medaillons werden in 1947 vervangen door Calders & Zoon naar ontwerp van Louis Crespin; de omkadering bleef bewaard. De zijbeukramen van 1910, uitgevoerd naar ontwerp van Edward Steyaert, bleven gelukkig gespaard en werden in 1946 gerestaureerd; zij stellen volgende heiligen voor: in de noordelijke zijbeuk: Heilige Johannes, Heilige Elisabeth, Heilige Carolus, Heilige Helena en Heilige Ferdinand, in de zuidelijke zijbeuk: Aartsengel Gabriël, Heilige Cecilia, Heilige Agnes, Heilige Jozef, Heilige Martha en de Heilige Camilius. De glas-in-loodramen in de doopkapel, huidige weekkapel, met ‘Doop van Christus’, en in de voormalige kapel van de Heilige Gerardus van Mayella, de zuidelijke transeptkapel, met ‘Glorificatie van de Heilige Gerardus’ en ‘Mirakel van de Heilige Gerardus’, werden in 1912 geleverd door Stalins. Het oorspronkelijke glaswerk op het hoogzaal van 1909 door Hochreiter, het roosvenster met voorstelling van ‘Koning David met harp’ en de oculi met engelenhoofdjes, werd op het rechtse engelenhoofdje na eveneens op 31 januari 1945 verwoest en in 1947 vervangen door de huidige door Calders & Zoon naar ontwerp van Louis Crespin. Het oorspronkelijke glaswerk van de torenramen en van de rondlichten in de traptorens werd in 1948 en 1975 vervangen of hersteld. In de koepel werden de groene glas-in-loodramen, eveneens van 1910 door Hochreiter en Geyer, weliswaar hersteld maar niet vervangen. Het glaswerk van beide sacristieën dateert van 1903-1905. In de hoofdsacristie zijn uit deze periode viermaal twee panelen met eenvoudig glas in lood bewaard, onderaan voorzien van gebrandschilderde medaillons die de vier evangelisten voorstellen. Het glaswerk van de hulpsacristie voorzien van drie medaillons met de voorstelling van ‘Heilig Hart’, ‘Eucharistie’ en ‘Passie’ en drie medaillons met spreuken bestaat nog, maar is niet in situ bewaard.
  • Varia:
    • Neogotische koperen godslamp in de Sint-Jozefkapel, door Jos Junes, circa 1913.
    • Neogotische koperen paaskandelaar, 1934.
    • De klokken, respectievelijk van 1896 en 1903 (laatstgenoemde werd wellicht in 1932 hergoten) werden in 1943 door Duitsland opgeëist; de huidige klokken dateren van 1947 en 1948.

  • KCML, Archief, Plannen naar ontwerp van H. Blomme, 1893.
  • PAA, Kerken, Merksem, Sint-Franciscus, dossiers 2, 3, 4, 5, 7, 8, 14 en plannen K 20.
  • BAKELANTS I. 1983: De glasschilderkunst in België, negentiende en twintigste eeuw deel 1A, Deurne, 83-84.
  • BAKELANTS I. 1983: De glasschilderkunst in België, negentiende en twintigste eeuw deel C, Deurne, 80-81, 137-138.
  • DE LANNOY H. s.d.: Van Sint-Jozefseminarie tot Borgerstein vzw. Het voormalig instituut voor priesteropleiding, nu welzijnsvoorziening. M&L 23/2, Brussel, 18.
  • KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. & HIMLER A. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3ND, Brussel – Turnhout, 353.
  • SOMERS L. 1991: Honderd Jaar Sint Franciscus Merksem. Een Kerk Parochie Gemeenschap…op weg!, Merksem.

Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier DA002476, Parochiekerk Sint-Franciscus en pastorie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Franciscus van Assisi [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/11484 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.