erfgoedobject

Woning Heeremans-Moens met terrastuin

bouwkundig / landschappelijk element
ID
200035
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200035

Juridische gevolgen

Beschrijving

Dokterswoning met praktijk naar ontwerp van Huib Hoste met modernistische tuin (20 are en 3 are voortuin) uit 1938, ontworpen door Jean Canneel-Claes; dialoog tussen site (een naar de Dendervallei afhellend perceel) en functie, waarin betontegelpaden de diverse elementen van het ontwerp (het terras bij de woonkamer, het hoofdterras, de [verdwenen] moestuin en het zonneterras) met elkaar verbinden; de oorspronkelijke zichtas naar het valleilandschap van de Dender werd afgestopt en vervangen door de huidige, zijdelingse doorkijk; archetype en tijdloze getuigenis van de modernistische tuinarchitectuur.

In 1938 gaf huisarts Emiel Heeremans aan architect Huib Hoste – Henry Van de Velde en Leon Stynen waren te duur – de opdracht om een woonhuis met praktijk te ontwerpen in de huizenrij langs de Houtmarktstraat, aan de rand van de Dendervallei ten zuiden van het dorpscentrum. Het huis, met uitzondering van het vooruitspringend volume van de wachtzaal, werd gebouwd op circa 10 meter achter de bestaande rooilijn en vulde bijna de hele breedte van het perceel (25 meter). De aanleg van de tuin werd toevertrouwd aan Jean Canneel-Claes, die door Hoste zelf werd aangetrokken.

Dokterswoning

Met haar door een laag bakstenen muurtje afgesloten voortuin distantieert de vrijwel perceelsbrede woning Heeremans (1938-1939) zich op discrete wijze van de overwegend op de rooilijn ingeplante rijbebouwing. De rechthoekige, deels onderkelderde woning telt twee bouwlagen onder rood pannen zadeldak waarop bij wijze van brede goot met geaccentueerde kroonlijst een strook platte bedaking aansluit. Rechts en haaks op de woning bevindt zich een naar voren springend kleiner, rechthoekig volume met een bouwlaag onder plat dak dat de lateraal toegankelijke dokterspraktijk en garage omvat.

Het geheel is opgetrokken in massief baksteenmetselwerk met betonvloeren, een houten dakstructuur voor het zadeldak en zwart geschilderd, stalen buitenschrijnwerk. Ruimten waar geen inkijk was gewenst, zijn voorzien van abstract-geometrische glas-in-loodramen, ook door Hoste ontworpen. Zichtbaar metselwerk van gele baksteen voor het sokkelvormende gelijkvloers en een witte glaskorrelbepleistering voor de bovenbouw zorgen voor een karakteristieke contrastwerking.

De goed doordachte plattegrond met soepel circulatiepatroon is uitgebouwd rond de centraal ingeplante, ruime traphal die de verbindingsschakel vormt tussen privé-ruimten links en dokterspraktijk rechts. Het circa 1950 door Hoste, specifiek voor de woning ontworpen houten meubilair, uitgevoerd door de bekende Kortrijkse firma De Coene bleef nog steeds in situ bewaard.

Modernistische tuin

Jean Canneel-Claes

Vrijwel gelijktijdig met de woning werd ook de tuin aangelegd. Hiervoor werd op aanraden van Hoste beroep gedaan op Canneel-Claes.

Tuinarchitect Canneel-Claes (1909-1989) is een paradigmatische maar weinig bestudeerde figuur in de ontwikkeling van de modernistische landschapsarchitectuur. Zijn 'functionele tuin' deed in de jaren 1930 de hoop ontstaan op een voor iedereen betaalbare tuin, die tegemoetkwam aan fysische, economische en esthetische behoeften. Hij kon zijn functionalistisch systeem uittesten in samenwerking Louis Herman De Koninck, Victor Bourgeois, Josse Franssen en Huib Hoste. Zijn ontwerpen, of het nu ging om stadstuintjes of grotere, semi-landelijke tuinen, zijn zowel grafische composities als moderne ruimtes, niet alleen om naar te kijken maar ook om te beleven of te ervaren.

Tijdens de bezettingsjaren onderzocht hij de mogelijke rol van de landschapsarchitectuur in de heropbouw en de stedenbouw – hij zag geen contradictie tussen de politieke aard van zijn opdrachten en zijn ontwerpactiviteit. In de jaren 1950 verplaatste hij zijn actieterrein naar Belgisch Kongo. Zijn plannen voor Bukavu duiden op een poging om het werkterrein van de landschapsarchitectuur uit te ¬breiden, vaak ten koste van de controle over het ontwerpproces.

Van zijn creaties is weinig bewaard gebleven: tuinen zijn uiteraard fragiel, hun voortbestaan is nauw verbonden met de persoon van de eigenaar en het onderhoud. Zijn eigen huis uit 1931 en de bijbehorende tuin te Oudergem werden gesloopt in 1969. Het behoud van architectuur uit het begin en het midden van de 20ste eeuw is een uitgemaakte zaak, maar voor modernistische tuinen is er minder begrip. De dynamische aard van het plantenmateriaal stelt ons voor de vraag welke tuin beschermd moet worden: het oorspronkelijke ontwerp dat achteraf om een of andere reden werd aangepast omdat, bijvoorbeeld, een aanpalend gebouw zijn schaduw werpt over de site, of omdat sommige planten zijn afgestorven en andere hun plaats hebben ingenomen. Daarenboven blijft de opvatting voortleven dat tuinen slechts voor- of achtergrond zijn voor architectuur, ruimten zonder eigen waarde. De tuinen van Canneel hebben nochtans een bijzondere kwaliteit. Door de strakheid van de architectonische structuur te compenseren door de zachtheid van het plantenmaterieel, wordt niet alleen een 'uitzicht' maar ook een specifieke ruimte geschapen. De tegelpaden en de muren vormen een duurzaam kader, dat versterkt of verzacht wordt door de beplanting.

Canneels vertrouwdheid met architecturale en landschappelijke ruimten, wat duidelijk tot uiting komt in zijn creaties uit de jaren 1930, vloeit voort uit zijn opleiding. Hij werd in 1909 geboren in een kunstenaarsfamilie te Schaarbeek en volgde de lezingen van Le Corbusier over diens 'Plan Voisin' in Brussel in 1926. Hij liep college bij landschapsarchitect en stedenbouwkundige Louis Van der Swaelmen en architect Jean-Jules Eggerickx aan de pas opgerichte school van La Cambre, het Belgische 'Bauhaus', waar theater, commerciële kunst, boekbinderij en sierkunst werden onderwezen, samen met architectuur en stedenbouw. In 1930 behaalde hij als eerste het diploma in de landschapsarchitectuur. Het jaar daarop begon hij zijn ideeën te publiceren over het moderne landschap en illustreerde de relatie tussen architectuur en landschap aan de hand van de ontwerpen voor zijn ¬ eigen huis.

In 1929 – hij was nog geen twintig – had hij Le Corbusier daartoe als ontwerper aangesteld. Hoewel het project nooit gerealiseerd werd, bewijst het Canneels geloof in de modernistische architectuur als drijvende kracht in de ontwikkeling van een modernistisch landschapsontwerp. In 1931 verving hij de flamboyante, onverzoenlijke en dure Le Corbusier door Louis Herman De Koninck, een stille, bescheiden en plichtbewuste architect, die de opdracht binnen de negen maanden volgens het oorspronkelijke programma afrondde. De bijbehorende tuin zou Canneel internationale erkenning opleveren en werd al snel het archetype en het prototype van wat hij "le jardin fontionnel" noemde.

Functie ìs stijl

Canneel associeerde dit functionalisme met parallelle trends in de architectuur, eerder dan met de vroegere tuintradities. Door deze duidelijke breuk met het verleden, affirmeerde Canneel zich niet alleen als door en door modern, maar plaatste hij de landschapsarchitectuur ook op gelijke voet met de architectuur. De term 'functioneel' voldeed ook aan zijn verlangen naar het eigentijdse en impliceerde zowel de actieve ontspanning als het kweken van planten. Door het functionele te benadrukken belandde de stijlkwestie – regelmatige of landschappelijke stijl, 'Frans' formeel of wilde tuin – op het achterplan. Functie en het bevredigen van de specifieke behoeften van het moderne leven werd 'stijl'. Het programma omvatte lichaamsbeweging, tuinieren, zonnebaden. Het programma rechtvaardigde eveneens de occulte asymmetrie in de meeste van zijn ontwerpen. Geometrische elementen creëren een dynamische starheid, die gecompenseerd wordt door de los gestructureerde begroeiing en de intrinsieke kenmerken van de site, zoals oriëntatie ten opzichte van de zon, bestaande bomen en uitzichten.

Het huis van Canneel-Claes te Oudergem

In zijn woning te Oudergem onderzocht Canneel de mogelijkheden om functies verbonden met het leven in de openlucht en met lichaamsoefening in zijn ontwerp te integreren. Door het gebouw achteraan in het perceel te plaatsen kon hij interieur en exterieur op het zuiden oriënteren. De getrapte kubus, bekroond met een solarium en gymnastiekruimte, omvatte een slaapterras op de eerste verdieping en een studie-, zit- en eetruimte op de benedenverdieping. Die laatste vloeide over in het betegelde terras en de langgerekte tuin verderop. De veel gepubliceerde foto van de door De Koninck ontworpen buismetalen leunstoel op de drempel van de kamer mag beschouwd worden als een uithangbord van de toenmalige technologische innovaties – gewapend beton, plaatglas, vloerverwarming. De impliciete opheffing van de barrière tussen binnen en buiten hield ook de belofte in van een openluchtleven in een welwillend klimaat en in een functionele ruimte die geometrisch opgebouwd én bruikbaar is.

De buitenruimte beantwoordde aan en vormde een tegenwicht voor het interieur. Canneel ontwierp de tuin en het huis als twee functioneel en ruimtelijk verbonden entiteiten. Vooral in zijn axonometrische schets valt de verdeling van de voortuin in drie secties op. Elk van deze secties vormde een 'kamer', gedefinieerd door omheining, programma en aankleding. Ruimte opgevat als een modulair systeem dat, naargelang van de context, kon worden herwerkt. Zonnebad, spel en lichaamsoefening vormden de constanten in de equatie voor een gezond leven; bezonning, privacy, circulatie, esthetiek, plantengroei en onderhoud vormden de variabelen. Zandbak, gymnastiekuitrusting, betontegels en bloemen waren terugkerende elementen in al zijn functionele ontwerpen uit de jaren 1930.

Dialoog tussen site en functie

Hoewel Canneel gebruikmaakte van proportionele systemen, modules en structuurlijnen, steunde de harmonie van zijn functionele tuin op de spanning tussen de architecturale structuur en de aard van de site. De geometrie van een terras, een zwembad of een pad werd verzacht door de begroeiing en de onregelmatigheden in het terrein, terwijl muren om bestaande bomen heen bogen. De tuinen voor Buzon (1929) en Van de Putte (1932) te Schaarbeek zijn voorbeelden van een dergelijke dialoog tussen ontwerp en ruimte. Bij het herwerken van bestaande tuinen werd de geometrische regelmaat van de functionele architectuur getemperd door de poëzie van de site en de schoonheid van volwassen bomen.

De overgang van sier naar lichaam naar nut of productie is een terugkerend thema in Canneels ontwerpen. De traditionele 'kamers' uit het verleden verving hij door openluchtruimten, eerder impliciet dan duidelijk afgelijnd, eerder uitgebalanceerd dan axiaal, ruimten die moeiteloos in elkaar overvloeiden, van zandbak naar zonneterras, naar boomgaard, naar moestuin en gymnastiekuitrusting. In de Danhier-tuin (1933) ontwierp hij drie functionele en architectonische kamers in een bosje met fruitbomen, als opeenvolgende plateaus in een hellende site.

Hoewel Canneel soms functionele tuinen ontwierp voor traditionele huizen, boekte hij zijn grootste successen in samenwerking met modernistische architecten zoals De Koninck, Bourgeois en Hoste. Hoste was een fervente bewonderaar van Le Corbusier, maar koesterde een sympathie voor site en landschap die eerder ongewoon was voor modernistische architecten. Als uitgever van het tijdschrift 'Opbouwen' en auteur van het boek 'Bouwen op het platteland', publiceerde hij artikels over en door Canneel en behandelde de relatie gebouwsite, zowel op de schaal van de individuele tuin als in een ruimere, rurale context. Hostes woningontwerpen gaven ook uitdrukking aan de intieme band tussen huis en omgeving.

Hoewel Hoste in zijn geschriften sprak over wonen, architectuur, siteplanning, stedenbouw en landschapsarchitectuur, bleef zijn praktijk wegens zijn aansprakelijkheid voor een bouwongeluk beperkt tot vrij bescheiden opdrachten, het ontwerpen van huizen en meubelen. Die beperking was een zegen voor Canneel, met wie hij tot een heel eind in de jaren 1940 samenwerkte. De landschapsarchitect vond een belangrijke gesprekspartner in Hoste, als denker en als ontwerper. Hun samenwerking leidde tot de bouw van vier huizen – Fouarge (Sint-Pieters-Woluwe), Heeremans (Liedekerke), de villa 'Zilverberken' voor Caudron (Haacht) en 'Eksternest' voor Callebert (Rumbeke) – en de aanleg van terreinen bij drie scholen, waaronder de Sint-Bavohumaniora (Gent). Fouarge en Caudron kunnen beschouwd worden als tributen aan het modernisme, maar in de tuin bij het huis Heeremans te Liedekerke kwam de relatie tussen tuinontwerp en site het best tot uiting.

Modernistische archetypen

Het oorspronkelijke ontwerp voor het huis van dokter Heeremans gaf blijk van een coherente houding tegenover het functionalisme. De maquette toonde een eenvoudig architecturaal volume, dat via een reeks trappen en geometrische herhalingen met de site verbonden was. In het huis zelf, bedoeld voor dokter Heeremans, zijn vrouw en zijn drie ¬zonen, werden huishoudelijke en professionele ¬activiteiten met elkaar verzoend dankzij een uitgekiend circulatiepatroon, dat de privacy verzekerde van zowel de bewoners als de patiënten. Op de helling achter het huis werkte Canneel zijn programma uit, gebruikmakend van architecturale elementen die de topografie onderstreepten. Zijn vroegere ontwerpprincipes verfijnend, onderzocht Canneel hoe ruimte te creëren door gebruik te maken van de spanning tussen doelbewuste geometrie en planten. Het huis zou uiteindelijk veel van zijn modernistische helderheid inboeten door concessies aan de meer traditionele voorkeuren van de cliënt, maar de tuin behield grotendeels zijn oorspronkelijk uitzicht. Dankzij zorgvuldig onderhoud bleef hij tot op heden bewaard als een archetype van modernisme.

Het Huis Heeremans grenst aan de Houtmarktstraat aan de ene, en kijkt uit over de Dendervallei aan de andere zijde. De ingangspartij aan de straatkant, te gebruiken door de familieleden én de patiënten, bestond uit een grasplatform omvat door bakstenen en doorsneden door een pad. Diverse taxushagen schermden het fietsrek en het dienstpad af. Canneel bakende de voortuin met in palissade geschoren lindebomen langs het trottoir. De vormelijkheid zou worden getemperd door dit scherm in accordeon te plooien en het toegangspad te laten afbuigen. Hoewel de palissade niet werd uitgevoerd, blijft er een significant verschil tussen de voortuin en de achtertuin, alleen al door de topografie en de vergezichten. Canneel verwerkte de helling in een reeks van afdalende plateaus vanaf het huis, over de tuin naar de weiden langs de Dender.

De maquette illustreert het best de formele relaties tussen huis en achtertuin en ze verving in zekere zin de axonometrische voorstelling die Canneel meestal gebruikte om zijn plannen te presenteren. Een eerder door Hoste ontworpen schema voorzag in een parallellepipedum met een overdekt terras, dat vanuit de bovenverdieping uitstulpte en waaraan op het grondniveau een uitbouw beantwoordde, met een sokkel die gedeeltelijk omgeven was door een halfronde, vrijstaande muur. Het koppelen van plateau en gebogen wand werd herhaald doorheen de tuin: een concaaf scherm van cipressen splitste zich af van de terrasmuur als begeleiding van de zigzaghelling en vond zijn echo in een halfronde taxushaag op het lagere terras. Canneel plaatste de lange, noord-west gerichte grashelling tussen twee in terras gelegde vlakken. Het terras bij het huis was verdeeld in twee niveaus. Het bovenste niveau met de halfronde, betonnen pergola sloot aan bij de woonkamer. Dit terrasgedeelte werd uitgewerkt door Hoste; Canneel had het op zijn eigen ontwerp blanco gelaten. Het hoofdterras, enkele trappen lager, was uitgevoerd in geverfde betonnen tegels – een handelsmerk van Canneel – waarin rozenbedden en een zandbak waren uitgespaard. De betontegels van 95 x 95 centimeter werden gelegd met een voeg van 5 centimeter. De voegen waren dicht gecementeerd in het boventerras, open en met gras begroeid in de lagere gedeelten.

Vanaf het hoofdterras daalde een zigzaggend pad van betontegels af naar de eigenlijke tuin; de grondgebondenheid werd aangegeven door open grasvoegen. Een tegelpad liep verder naar beneden tussen een hellend, scherp afgetekend gazon en een rijk gestructureerde border van kruidachtige planten – een voorkeur van mevrouw Heeremans. Achter deze border schermden vrijstaande hagen van taxus de groentebedden af. Zoals in zijn andere ontwerpen vormden de betontegels de leidraad die de diverse elementen van het programma met elkaar verbond, van het terras met zandbak bij de woonkamer tot de groene kamer, de moestuin en het zonneterras. Het zonneterras halverwege de helling vormde het ei¬ndpunt van Canneels zichtbare interventie in de achtertuin. Het was opgevat als een gemeubileerde openluchtwoonkamer met een betonnen vloer versierd met rode rozen, en een 'raam' uitgesneden in het halfronde taxusscherm omlijstte het uitzicht op de vallei. Foto's van de maquette illustreren het best hoe de verschillende zones door formele herhalingen met elkaar verbonden werden. Het scherm dat de helling moest begeleiden fungeerde als een tegenhanger van de leegte in de gebogen haag bij het benedenterras, terwijl de bloembedden in het boventerras in dialoog traden met deze aan de voet van het hellende gazon. Van de maquette publiceerde Canneel slechts één foto, maar de opnamen vanuit andere hoeken door architectuurfotograaf Kessels bleven bewaard in het Archief Hoste.

Canneel illustreerde een artikel uit 1938 met plans van zowel de tuin van Heeremans als die van ¬Fouarge, die omschreven werden als "oorspronkelijk en vrij van vorm, maar gecondenseerd". Hij beschouwde de architecturale inbreng in de tuin niet meer als een gesloten compositie maar als een oordeelkundig plaatsen van architectonische elementen in een vrij kader, waarvan de harmonie op asymmetrie steunde. Het plan voor de tuin van Heeremans versterkte het spel tussen massa en leegte, tussen architectonische aspecten en vegetatie. De laagst gelegen helft van de site, een eenvoudige grasvlakte met enkele hoogstammige fruitbomen, fungeerde als verbinding met de weiden daarachter.

Hoste omschreef de tuin van Heeremans als een eerbetoon aan het landschap. De geleding van de langwerpige en relatief steil aflopende site in onderscheiden eenheden – terras, gazon, terras, bosje, weide – verzachtte de helling. De doorsnede bij het plan vertoonde een duidelijke zichtas vanuit de woonkamer naar de vallei, doorheen het 'venster' in de haag. Een reeks van manipulaties ondersteunde de blik in de sequentie van tuin naar omgevend landschap – het talud, de haagpanelen, het tegelpad en het benedenterras – smetteloos de niveauveranderingen volgend. Visuele waarneming was cruciaal, maar de ervaring van de tuin als een ruimtelijke eenheid bleef essentieel. Canneel bracht programmatische elementen samen in een functionele aanleg. In het boventerras met de zandbak, de vaste plantenborder, de groentebedden en de fruitbomen verenigde hij de recreatieve, ornamentele en productieve aspecten van het openluchtleven uit die tijd.

Landschapsarchitect en theoreticus Christopher Tunnard koos de Heeremans-maquette uit als illustratie bij een discussie over functionalisme en vorm in zijn modernistisch manifest 'Gardens in the modern landscape', gepubliceerd in 1938. Tunnard prees Canneel voor zijn "appreciatie van de sculpturale kwaliteit van plantenmateriaal en de asymmetrische opstelling van de planelementen, kenmerken van de zeldzame aangepaste tuinen bij moderne huizen". Hij deelde zijn affiniteit voor asymmetrie met Canneel en verschillende andere modernistische ontwerpers, die evenwichtig opgebouwde ruimten nastreefden zonder te vervallen in axiale symmetrie. De rij tegels die van het hoogste niveau naar het benedenterras liep, werd – hoewel centraal gesitueerd op het plan – uit balans gebracht door het perceptuele verschil in gewicht tussen de vaste plantenborder, de afschermende hagen en de moestuinbedden aan de ene kant, en de grote grasvlakte aan de andere kant. De verdeling tussen nut en sier kwam tegemoet aan zowel de functionele als de esthetische behoeften. Door de lagere helft van het tuinperceel, onder het venster in de haag, open te laten, werd niet alleen het uitzicht op de vallei gespaard maar ook het onderhoud beperkt, een belangrijke bekommering van de bouwheer. Foto's onderstrepen de visuele banden tussen een canadapopulier (Populus x cana¬densis) in het laag gelegen tuingedeelte en de rijen populieren in de vallei, die rond 1942 tijdens de barre winter als brandhout werden gerooid. Canneels plan voor het laagste gedeelte van de tuin – een kronkelpad dat naar een ronde, betegelde ruimte rond een grote boom leidde – werd niet uitgevoerd; het werd in 1946 vervangen door een door hem goedgekeurd ontwerp van Hoste, dat voorzag in een vierkant gazon, omkaderd door een betegelde promenade. Twee door gebogen hagen omgeven terrascompartimenten – de ene gericht op het gazon, de andere in de schaduw van de bomen – herinneren aan de motieven van de boventuin.

Martine Canneel stelde in 1963 onder toezicht van haar vader een nieuw beplantingsplan op. Het jaar daarop werd de relatie tussen interieur en het omgevende landschap gevoelig gewijzigd omwille van de privacy en de gereduceerde zichtlijnen. De beplanting langs de noordoostelijke rand werd uitgebreid en een dicht bestand van Oostenrijkse dennen ¬ (Pinus nigra subsp. nigra) en twee bruinen beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea') aan de voet van het perceel schermde de tuin af van de buren en de vallei. De benedenhelft van de site, afgeschermd door een substantiële haag en een niveauverschil, werd een verborgen tuin ('secret garden'), eerder al wandelend dan door zichtlijnen te ontdekken. Latere dichte beplantingen hebben de tegenstelling versterkt tussen de zonnige, grotendeels open boventuin en het schaduwrijke, wilde en verborgen benedengedeelte. Uiteindelijk wist Canneel het klare design te handhaven en een evenwicht te bereiken tussen plantengroei en ontspanning, tussen compacte massa en open ruimte, Tunnards bewering rechtvaardigend dat "de tuin als structuur, zelfs al gaat het alleen maar om een pad en een plant, van primordiaal belang is en een volmaakte, voldoening schenkende relatie dient tot stand te brengen met het huis en het landschap".

Zoals gezegd bleken residentiële tuinen met hun bescheiden dimensies uitermate gevoelig voor veranderingen van eigenaar en het wegvallen van onderhoud. De meeste van deze tuinen zijn verdwenen of onherkenbaar gewijzigd. Van de daktuin die Le Corbusier in 1931 ontworpen had voor Charles de Beistegui, blijft alleen maar een trap over. De naakte muren en terrasjes van de tuin bij de Villa de Noailles in Hyères (Frankrijk) herinnerden in 1991, toen de restauratie werd aangevat, nauwelijks aan de chromatische overdaad van ceramiek, bloemen en water in het oorspronkelijke ontwerp uit 1927 door Gabriel Guévrekian. Weinig iconen van het modernisme hebben de verwaarlozing overleefd. De tuin van Heeremans vormt dan ook, dankzij continuïteit van eigenaarschap en de toewijding van zijn gebruikers, een grote uitzondering. Canneels begrip van de spanning tussen lijnen, betegelde vlakken, de topografie van de site en de beplantingen, en zijn beheersing van ruimtelijke elementen droegen bij tot het creëren van structuren die de tand des tijds konden weerstaan. De tuin van Heeremans behield zijn oorspronkelijke elegantie, ondanks diverse wijzigingen in de beplantingen en in de visuele impact van de omgeving. Wellicht meer besloten en ruimtelijk introvert dan aanvankelijk bedoeld kon de tuin mee-evolueren met de veranderende condities, als een tijdloos getuigenis van het modernistische tuinontwerp en ruimtegevoel. Met het huis als een massief contrapunt voor de vlakken van de tuin, die op zijn beurt de relatie legt met het landschap, wisten Hoste en Canneel een echte dialoog tot stand te brengen tussen architectuur en landschap. Precies dat vormt de grondslag van het modernisme.

  • Sint-Lucasarchief, Archief Hoste.
  • CALLEBERT A., 2000-2001: Huib Hoste (1881-1957). Op zoek naar een Vlaams modernisme in de architectuur. Een vergelijkende studie van woningen vóór, tijdens en na de tweede wereldoorlog (thesis), Universiteit Gent, Faculteit Toegepaste Wetenschappen, vakgroep Architectuur & Stedenbouw, 92-101.
  • CANNEEL-CLAES J., 1944, Beplantingen en open ruimte als stedebouwkundig probleem, in Bouwkunst en Wederopbouw, 4(1-2), 2-6.
  • CANNEEL-CLAES J., 1931:L'art des jardins. À propos de quelques travaux de J. Canneel-Claes, in La Cité & Tekhne, 10(4), 49-56.
  • CANNEEL-CLAES J., 1933:Le jardin fonctionnel, in Bâtir, nr. 5, 179.
  • FLOUQUET P.-L., 1938:Le plan libre: l'élan vers le style unique. Interview de J. Canneel-Claes, in Bâtir, 7(674), 247-250.
  • HOSTE H., 1947: Bouwen op het platteland, Antwerpen, Standaard Boekhandel, .
  • IMBERT D. 2009: Between garden and city. Jean Canneel-Claes and landscape modernism, Pittsburgh.
  • IMBERT D., 1993: The modernist garden in France, New Haven – London, Yale Univ Press, resp. 167-173 (Beistegui) en 130-139 (Noailles).
  • TUNNARD Chr., 1938:Gardens in the modern landscape, London, Westminster, 80.
  • VOETS A., 1987: Jean Canneel-Claes, bezieler van de functionele tuin, in Monumenten en Landschappen 6(6), 39-48.

Deze tekst is een samenvoeging van volgende twee teksten:

  • DENEEF, R., 2005: Historische Tuinen en Parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Pajottenland - Zuidwestelijk Brabant: Bever, Dilbeek, Galmaarden, Gooik, Herne, Lennik, Liedekerke, Pepingen, Roosdaal, Sint-Pieters-Leeuw, Ternat, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
  • Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier OB001732, Woning Heeremans-Moens met tuin (S.N., 2006)

Auteurs: Imbert, Dorothée
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Woning Heeremans-Moens met terrastuin [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200035 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.