erfgoedobject

Parochiekerk Sint-Jan

bouwkundig element
ID
31213
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/31213

Juridische gevolgen

Beschrijving

Historiek

Georiënteerde gotische kerk uit eind 13de-15de eeuw, gelegen aan de oostelijke zijde van het oude diverticulum Cassel-Aardenburg. Gelegen tussen de huidige Sint-Janskruisstraat (ten westen), de Valkestraat (ten oosten), de Bruggestraat (ten noorden) en de Ieperstraat (ten zuiden). De oudste vermelding dateert van 1290. Op verzoek van de stad verleenden de abt van de Sint-Bertinusabdij van Sint-Omaars en de bisschop van Terwaan toen de toestemming tot het bouwen van twee nieuwe kerken (zie ook de Onze-Lieve-Vrouwekerk), dit onder meer naar aanleiding van de bevolkingstoename als gevolg van de economische bloei in de 13de eeuw. In 1784 wordt het omringend kerkhof opgeheven naar aanleiding van het edict van Jozef II, waarna de verkaveling volgt van het noordelijke gedeelte aan de kant van de Bruggestraat tot bouwpercelen. Deze huizenrij wordt in 1986 gesloopt waardoor de noordelijke zijbeuk opnieuw komt vrij te staan. De behouden kerkhofruimte waarvan het weg- en plantsoenpatroon met afzomende lage muurtjes en lindenrij aan de Valkestraatzijde dateert uit 1948-'49 en 1958. De pastorie bevindt zich aan de zuidelijke zijde en de kapelanie op de zuidwestelijke hoek, met calvarie tegen de linker zijgevel.

Miraculeus Onze-Lieve-Vrouwebeeld, verwijzend naar het mirakel van het doodgeboren kind van 1479 (zie het Mirakelhuis in de Bruggestraat nummer 9). Dit vormde de kern van de Poperingse ommegang ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Jan.

De kerk heeft een basilicaal schip, vierzijdige kruisingstoren en drieledig hallenkoor. Dit kerktype wijkt enigszins af van het bouwschema van de twee overige Poperingse kerken die als bakstenen hallenkerken met westelijke toren onmiddellijk aansluiten bij de typische baksteengotiek van de kuststreek; echter voorts dezelfde kenmerken qua materiaalgebruik en architectonische versieringen.

De huidige Sint-Janskerk was het resultaat van verschillende bouwcampagnes. Eind 13de eeuw-eerste kwart 14de eeuw: bouw van respectievelijk de kruisingstoren, het koor en schip. In het midden van de 14de eeuw volgde de bouw van twee transeptarmen als eerste afwijking van het oorspronkelijk geplande bouwschema bestaande uit een driebeukige basilicale kerk met kruisingstoren. Begin 15de eeuw: vervanging van het oude koor door een ruimere overwelfde koorpartij; tevens vergroting van de dakhellingen van de zijbeuken met de daaruit volgende aanpassing van de bovenlichten. Circa 1500 en vermoedelijk in verband met de sterk toegenomen Mariaverering, zie het mirakel van 1479: toevoeging van twee zijkoren met houten tongewelf; een dito overwelving voor het hoofdkoor ter vervanging van het oorspronkelijke, stenen kruisribbengewelf. Tweede helft van de 16de eeuw: de schade als gevolg van de beeldenstorm beperkt zich voornamelijk tot het interieur. In het eerste kwart van de 17de eeuw wordt de oude torenspits vervangen door een achtzijdige koepel met lantaarn.

19de eeuw. De jaren 1830: bouw van de neogotische doopkapel, bepleistering van het kerkinterieur in neoclassicistische stijl, enkele bouwkundige ingrepen onder leiding van architect J. Lernould (Ieper), onder meer de verwijdering en gedeeltelijke vervanging van de houten trekbalken in schip en transept door ijzeren, en de bouw van een nieuwe traptoren aan de noordelijke zijde van de kerk ter vervanging van het oorspronkelijke onderste gedeelte van de wenteltrap tegen de zuidoostelijke kruisingspijler (1836).

1838-'40, 1844, 1848, 1850-'52: herstellingswerken aan de toren (hoektorentjes, torenhelm en borstwering). 1860-'80, 1886-'89: vermoedelijk doortastende restauratiewerken aan gevels en vensters onder leiding van architect L. Schoonejans (Brussel), die in 1865 opgevolgd werd door architect J. Van Ysendyck (Brussel); de voor deze periode kenmerkende bekommernis om de stijlzuiverheid naar Frans voorbeeld, deed enigszins afbreuk aan het oorspronkelijk uitzicht van de kerk; ook omwille van het gebruik van minder geschikte bouwmaterialen zoals Avesnessteen, werd deze restauratie reeds voor de eeuwwisseling sterk aangevochten. 1877-'78: bouw van een nieuwe zuidelijke sacristie naar ontwerp van architect J. Van Ysendijck.

20ste eeuw. In 1912 deed men herstellingswerken aan de toren onder leiding van architect J. Coomans (Ieper). 1921-1924: herstel van de oorlogsschade met betrekking tot bedaking, vensters en luchtbogen onder leiding van vermeld architect; tevens ontpleistering en restauratie van het gotisch kerkinterieur; ontdekking van sindsdien grosso modo verdwenen laatgotische (?) muurschilderingen. In 1939 ging men over tot de bouw van een nieuwe noordelijke sacristie naar plannen van architect O. Carpentier (Poperinge). 1940-'42, 1957-'58: respectievelijk herstel van bedaking en bekapping van de zuidelijke zijbeuk, en dringende herstellingswerken aan het metselwerk van de buitenmuren onder leiding van laatstgenoemde architect. De restauratiewerken van 1975-1981, onder leiding van de architecten S. Dejaegere (Marke) en L. Allaert (Brugge), hadden vooral betrekking op de natuursteen en stabiliteitsvoorzieningen: vervanging van de aangetaste Avesnes- en Euvillesteen, de respectievelijke restauratiestenen uit de 19de eeuw en 1921-'24, door de duurzamere Roche de Vaurion, en inwendige versteviging door middel van betontechnieken van toren, buitenmuren en luchtbogen; restauratie van het baksteenmetselwerk van de architectonische versieringen, en vernieuwing van de bedekking van daken en torenhelm; herstel van het westelijke portaal waarvan onder meer ook de beelden werden vernieuwd; voorts, bouw van een winterkapel op de plaats van de gesloopte noordelijke sacristie, in een bouwtrant aansluitend bij de zuidelijke sacristie van 1877-'78. In 1983 werd de restauratie van het kerkmeubilair beëindigd.

Beschrijving

Huidige plattegrond. Driebeukig basilicaal schip van vier traveeën (eerste kwart 14de eeuw). Transept (circa 1350) met kruisingstoren (circa 1300) en noordelijke traptoren (19de eeuw). Hoofdkoor van twee rechte traveeën met vijfzijdige sluiting (begin 15de eeuw), en twee zijkoren van twee rechte traveeën met vlakke sluiting (circa 1500). Zuidelijke sacristie (19de eeuw) en recente noordelijke winterkapel. Noordelijke doopkapel ter hoogte van de tweede zijbeuktravee (19de eeuw).

Gele baksteenbouw met gebruik van Atrechtse zandsteen voor sokkel en steunberen van de toren. Aanwending van andere natuursteensoorten, voornamelijk Roche de Vaurion (jongste restauratie), voor de borstweringen, pinakels, kroonlijsten, portalen, het maaswerk van de vensters, en de dekplaten. Leien bedaking. Centrale westelijke puntgevel met pinakelbekroning. Versneden hoeksteunberen met spitsbogige casementen voorzien van driepas onder wimberg of pinakel, en bovenaan uitlopend op achtzijdig, pinakelvormig torentje. Hoofdportaal: rondboog met uitgewerkte archivolten opgevangen door de baldakijnen van de heiligenbeelden van Livinus en Jozef links, Laurentius en Rochus rechts, ter bekroning van de halfronde zuilen met bladkapiteel; twee gekoppelde spiegelbogige doorgangen; middenstijl met een beeld van Sint-Jan-de-Doper onder baldakijn; in het boogveld, het bas-reliëf 'De kroning van Maria' omlijst met druivenranken en bladmotieven. Vermeld beeldhouwwerk is een recente kopie van de 19de-eeuwse sculpturen van de Heilige Thoris (Ieper).

Rondbogig vierlicht onder druiplijst met figuratieve kraagstenen, tussen twee uitgerokken spitsbogige casementen; maaswerk in de koppen. Met bladmotief versierde kroonlijst en opengewerkte balustrade verfraaid door spitsboogtraceringen met ingeschreven drielobmotief, onderbroken door pinakels en hoektorentjes, omlopend over middenbeuk, transept en koor; herhaald bij de zijbeuken. De achteruitspringende geveltop wordt doorbroken door een centraal roosvenster tussen vier spitsbogige casementen.

Hoge middenbeuk en lage zijbeuken respectievelijk onder zadel- en lessenaarsdaken. De traveeën worden geritmeerd door pinakels en steunberen met versnijdingen die de luchtbogen schragen. Verdiepte tweelichten, respectievelijk korf- en spitsbogig bij midden- en zijbeuken; maaswerk in de vensterkoppen; druiplijst, doorgetrokken bij de bovenlichten. Verdiept korfbogig zuidelijk portaal in een geprofileerde omlijsting; erboven, een driezijdige oculus tussen twee spitsbogige casementen. Neogotische doopkapel ter hoogte van het vroegere noordelijke portaal.

Ten opzichte van het schip uitspringende transeptarmen onder zadeldak aanleunend tegen de kruisingstoren.

De puntgevels worden geflankeerd door op elkaar gestelde hoeksteunberen met dezelfde kenmerken als bij de westelijke gevel. Noordelijk en zuidelijk portaal: twee gekoppelde spiegelbogige doorgangen respectievelijk opgenomen in getoogde en rondbogige omlijsting met geprofileerd beloop, onder druiplijst; bovenaan bevindt zich een omschrijvende rechthoekige omlijsting aansluitend bij de omlopende lekdrempel. Noordelijk portaal, ook Paradijsportaal genoemd: midden- en zijstijlen met 19de-eeuwse beelden van respectievelijk Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekte Ontvangenis op bundelpijler, Heilige Elisabeth (links) en Heilige Joachim (rechts) op halfronde zuilen; bekronende baldakijnen. Zuidelijk portaal: archivolten neerkomend op halfronde zuiltjes met knopkapiteel; maaswerk in het boogveld; figuratieve console op de middenstijl. Boven de portalen situeren zich twee hoge spitsboogvensters tussen twee lager zittende, dito casementen; druiplijst, bovenaan doorgetrokken en aansluitend bij de geveltoppen respectievelijk met klimmende spitsbogige casementen ten zuiden, en rondbogige casementen weerszijden en boven de vensterkoppen ten noorden (zie de centrale westelijke geveltop). Dekplaten bekroond met pinakel.

Noordelijke traptoren in oksel van transept met zijbeuk: vijfzijdig en gedateerd 1836 door middel van de gevelsteen ter hoogte van de onderste lichtgleuf.

Massieve vierkante kruisingstoren met drie geledingen aangegeven door cordon (circa 1300). Op elkaar gestelde hoeksteunberen met versnijdingen, ter hoogte van de derde geleding overgaand in hoekblokken; op de zuidoostelijke hoek vervangen door vijfzijdige traptoren met verweerde gefigureerde basis van Doornikse steen halverwege de eerste torengeleding. Eerste torengeleding: de spitsboogvensters zijn dichtgemetseld naar aanleiding van de bouw van het transept (circa 1350), te zien aan de sporen in de zuidelijke en noordelijke gevel. De tweede geleding wordt verlevendigd door middel van twee spitsboognissen met centrale lichtgleuf en blinde oculus tussen de koppen; beperkt tot twee blinde oculi ten westen en oosten. Per torenzijde, drie gesplitste galmgaten ingeschreven in rondboogomlijsting. Borstwering met korfboognissen onder meer gesuperposeerde; de hoektorentjes verdwenen wegens bouwvalligheid in 1865. Achtzijdige koepelvormige bekroning met gesloten lantaarn voorzien van galerij onder ingesnoerde naaldspits met uitkijkvenstertjes (eerste kwart 17de eeuw); houten constructie bedekt met leien.

Drie hallenkoren onder zadeldaken (begin 15de eeuw; circa 1500). Gelijkaardige steunberen en pinakels als het schip; echter hogere balustrade en bredere spitsboogvensters (drie- en vierlichten). Oostelijke gevels van de zijkoren met grosso modo dezelfde kenmerken als de zuidelijke transeptpuntgevel: dichtgemetseld spitsboogvenster, respectievelijk vier- en drielicht ten zuiden en noorden, met doorgetrokken druiplijst aansluitend bij de geveltoppen met klimmende spitsbogige casementen; traceerwerk in de koppen van de vensters en casementen.

Interieur

Gedeeltelijk bepleisterd interieur. Midden- en zijbeuken worden gescheiden door bakstenen spitsboogarcade op zuilen van Doornikse steen met octogonale sokkel en knoppenkapiteel; dito halfzuilen tegen de westelijke gevel. Bovenlichten deels gedicht door de aanleunende lessenaarsdaken van de zijbeuken (zie de vergroting van de dakhelling in de 15de eeuw); oorspronkelijk bewaarde middenstijlen van baksteen. Verborgen achter de lambrisering van de zijbeuken bevinden zich boogfriezen van bak- én/of natuursteen onder meer op figuratieve consooltjes (eerste kwart van de 14de eeuw). Bakstenen kroonlijsten.

De midden- en zijbeuken zijn overdekt met houten bebording tegen de spanten van de bekapping uit de eerste helft van de 14de eeuw, volgens het gebroken vlak gevormd door de onderste spantbalken, korbelen, kepers en schuine standzonen.

Torenvoet van Atrechtse zandsteen met spitsbogige scheibogen op de kruisingspijlers; het bakstenen kruisgewelf met zandstenen ribben en zogenaamd klokkengat, wellicht uit het begin van de 15de eeuw en vermoedelijk als vervanging van de oorspronkelijk vlakke overzoldering. Zuidoostelijke kruisingspijlers: uitgehouwen wijwatervat met uitspringend vijfzijdig bekken.

Vanuit het schip zichtbare westelijke muur van de eerste torenverdieping: pleisteren Onze-Lieve-Vrouwebeeld ter hoogte van een in 1836 gedichte deuropening, tussen twee bakstenen spitsboognissen (tweelichten) met witstenen traceerwerk in de boogvelden; doorgetrokken druiplijst van baksteen. Dito nissen zijn ook aanwezig in de zuidelijke en de noordelijke torenwand, doch verborgen achter de bepleistering; boogkoppen nog zichtbaar vanaf de transeptzolders. Gelijkaardige overdekking van transept als schip.

De midden- en zijkoren worden gescheiden door twee bakstenen spitsbogen respectievelijk op veelzijdige (half-)zuilen van Atrechtse zandsteen met bloemknoppenkapiteel ten noorden, en (half-)zuilen van afwisselend Doornikse steen en baksteen met knoppenkapiteel ten zuiden; per zijde verschillen de zuilen ook nog onderling. Aflijnend spitsboogfries van baksteen in zijkoren en transeptarmen (westelijke muur). Houten tongewelven overdekken de koren; houten maskers als aanzet van de gordelbogen in het middenkoor. Zuidelijk koor: witstenen spitsboogfries gelijkaardig aan dat van de zuidelijke beuk, opgenomen in de zuidelijke muur achter de huidige lambrisering; vermoedelijk hergebruikt materiaal afkomstig van het oude middenkoor (eind 13de eeuw-eerste kwart 14de eeuw). Bakstenen blinde rondboogarcade achter de lambrisering van de noordelijke muur in het noordelijk koor.

Doopkapel met bepleisterd neoclassicistisch interieur.

Mobilair

Noordelijk transept: 'Oordeel van Salomon' (doek), gedateerd 1630, Vlaamse school; 'Doopsel van Jezus' (doek), uit de 17de eeuw, Vlaamse school. Zuidelijk transept: 'Onthoofding van Johannes de Doper' (doek), uit de 17de eeuw, Vlaamse school; 'Vermenigvuldiging der broden en vissen' (doek), uit de 17de eeuw, Vlaamse school. Noordoostelijke kruisingspijler: 'Tenhemelopneming van Maria' (doek), gedateerd 1733. Noordelijke zijbeuk: funerair monument met Heilige Barbara (beschilderd hout), uit het midden van de 18de eeuw. Kruisingspijlers: Heilige Petrus, Heilige Livinus (zuidwesten), Heilige Aubertus van Kamerijk, Heilige Jozef (noordwesten) (beschilderd hout), uit de 18de eeuw onder meer funeraire monumenten, te zien aan het opschrift van de sokkels. Noordelijk transept: 'Onze-Lieve-Vrouw van Smarten met zeven zwaarden doorboord' (verguld hout), uit de 18de eeuw (?).

Meubilair voornamelijk daterend uit de 17de en 18de eeuw. Het meeste houtsnijwerk wordt doorgaans toegeschreven aan de Poperingenaars J. Costenoble en E. Wallyn.

Neogotisch hoofdaltaar (hout) van circa 1900. Noordelijk zijkoor (Onze-Lieve-Vrouwekoor): portiekaltaar (gemarmerd hout) van 1670, met onder meer het miraculeus beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Jan (15de eeuw?). Zuidelijk zijkoor (Heilig Hartkoor): portiekaltaar (gemarmerd hout) toegewijd aan de Heilige Laurentius, van circa 1768. Noordelijk transept: altaar van de Heilige Familie (gemarmerd hout) van 1670. Zuidelijk transept: Sint-Sebastiaansaltaar (hout), van 1670.

Koorgestoelte (eik) in rococostijl, gedateerd 1776, en gelijktijdige kerkmeestersbank, in het hoofdkoor. Classicistische lambrisering (eik) uit het derde kwart van de 18de eeuw, in de zijbeuken. Communiebank (eik) uit de 18de eeuw in het hoofdkoor. Preekstoel (eik) en vier biechtstoelen (eik) in rococostijl, van circa 1780. Het orgel wordt toegeschreven aan J.J. Van der Haeghen; orgelkast en doksaal gedateerd 1765, door E. Wallyn. Grafstenen in de zijkoren.

  • VERBIESE F. 1984: De Sint-Janskerk te Poperinge, 7 eeuwen bouwgeschiedenis, eindverhandeling Sint-Lucas Gent.
  • X. 1975: Sint-Janskerk-Poperinge. Monument van vroeg-gotische bouwstijl. Gids voor de bezoeker, Poperinge.

Bron: DELEPIERE A.-M. & HUYS M. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie West-Vlaanderen, Arrondissement Ieper, Kanton Poperinge, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 11n2, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Delepiere, Anne Marie; Huys, Martine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Aanvullende informatie

Bouwhistorisch en dendrochronologisch onderzoek van de bewaarde originele dakkappen heeft geleid tot een correctie van de tot voor kort gangbare bouwgeschiedenis van de Sint-Janskerk. De kerk werd in zijn geheel gebouwd omstreeks het midden van de 14de eeuw, tijdens de bloeiperiode van Poperinge als productiecentrum van goedkoop laken.

De dakkap van het middenschip is dendrochronologisch gedateerd tussen 1347 en 1356. De kappen van het zuid- en het noordkoor dateren uit dezelfde periode, met veldata tussen 1349 en 1362. Uit de bouwhistorische analyse blijkt dat de dakkappen van de zijkoren en de dwarsarmen gelijktijdig werden opgericht. De gangbare datering van de dwarsarmen in het midden 14de eeuw kan dus worden bevestigd.

De herziene datering van de zijkoren impliceert dat ook het middenkoor ten laatste in het midden van de 14de eeuw werd gebouwd, en niet omstreeks 1400 zoals tot nu toe werd aangenomen. Naar alle waarschijnlijkheid was het hallenkoor van meet af aan in zijn huidige omvang gepland, en werd het zonder noemenswaardige onderbrekingen in één bouwcampagne gerealiseerd.

De blinde spitsboogvensters met maaswerk in de noord- en zuidzijde van de toren, grotendeels verborgen achter de zadeldaken van de dwarsarmen, wijzen – zoals F. Verbiese al opmerkte – op een planwijziging tijdens de bouw. Waarschijnlijk was het de bedoeling om de zijbeuken ook de toren te laten flankeren. In dat geval behoren de blinde spitsboogvensters tot de bouwfase van het middenschip (onder dak in 1347-1356). Gezien de datering van de dwarsarmen, eveneens in het midden van de 14de eeuw, zou dat een plotse planwijziging tijdens de bouw van het huidige kerkgebouw betekenen. Een andere mogelijkheid is dat de toren, meer bepaald tot en met de geleding met de blinde spitsboogvensters, het oudste deel van de kerk uitmaakt, gebouwd kort na de parochiestichting in 1290. Tot diezelfde, allereerste bouwfase behoorde misschien ook een eenbeukig koor, waarvan de vermoedelijke muren tijdens graafwerken in het huidige middenkoor werden aangetroffen.

  • DEBONNE V. 2021: Poperinge, Sint-Janskerk. Bouwhistorisch onderzoek van de dakkappen en nieuwe inzichten in de bouwgeschiedenis, Onderzoeksrapporten agentschap Onroerend Erfgoed 179, Brussel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Relaties

  • Omvat
    Orgel kerk Sint-Jan

  • Is deel van
    Sint-Janskruisstraat


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Jan [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/31213 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.