erfgoedobject

Abdij van Sinnich

bouwkundig element
ID
37960
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/37960

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Abdij van Sinnich
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • is deel van de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Gulpvallei met omgeving
    Deze bescherming was geldig van tot

  • is deel van de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Gulpvallei met omgeving
    Deze bescherming was geldig van tot

Beschrijving

HISTORIEK

De abdij is een stichting van de reguliere kanunniken van Sint-Augustinus van Rolduc (Kloosterrade). Naast de abdij van Rolduc was immers reeds vroeg een vrouwengemeenschap ontstaan, die eerst overgeplaatst wordt naar Schaarn bij Heer (Nederland). In 1243 vestigt de vrouwengemeenschap zich samen met die van Schaarn op de plaats genaamd "Fons Beatae Mariae" te Sinnich, waar de abdij van Rolduc uitgebreide goederen bezat. De kern hiervan werd in 1144 verkregen van Eppo van Ludesheim en vermeld als "apud Sinneche". In 1254 wordt besloten tot de bouw van de kerk, die in 1297 wordt ingewijd. De huidige romaanse toren dateert zeer waarschijnlijk uit deze periode. De kerk wordt in 1315 vergroot.

De kanunnikessen waren telgen van de adellijke families van het hertogdom Limburg en het graafschap Dalhem. De abt van Rolduc liet zich in hun kapittel vertegenwoordigen door één van zijn kanunniken, die de titel van prior droeg. De abdij kent haar grootste bloei in de periode der Contrareformatie, onder het abbiaat van Odile Ratloe (1508-1515 en 1556-1571). Daarna is er een geleidelijke achteruitgang. Odile Ratloe voert een belangrijke bouwcampagne, waarvan waarschijnlijk niets bewaard bleef.

Van het abbatiaat van Marie de Golstein († 1641) dateerde de thans verdwenen oostvleugel, of althans gedeelten ervan.

Het klooster lijdt zware schade gedurende de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748). Abdis Anne-Caroline van den Bergh genaamd Trips (1747-1769) onderneemt de heropbouw van een groot gedeelte van het klooster, onder meer het verblijf van de kloosterlingen, de huidige hoofdvleugel, waarvoor zij beroep doet op de Akense architect J.J. Couven.

In 1796 wordt de abdij opgeheven, in 1798 worden de goederen verkocht, het grootste gedeelte aan C.-J. Reul van Teuven. In 1842 wordt het goed verkocht aan Soumagne, vervolgens aan de familie Coenegracht.

BESCHRIJVING

De abdijgebouwen vormden tot begin 19de eeuw een gesloten geheel rondom het kloosterpand, met de kerk aan de zuidzijde; rondom het pand liep de kloostergang. Alleen de zuidvleugel (de voormalige kloosterkerk) en de westvleugel (het midden 18de-eeuws verblijf van abdis en kanunnikessen) bleven behouden. De noordvleugel, die de woning van de prior bevatte, verdwijnt in de loop van 19de eeuw. De oostvleugel, met de voormalige woning van de kapelaan, op het einde van de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd door het inslaan van een vliegende bom in de onmiddellijke omgeving, wordt in de loop van de jaren '50 afgebroken.

De Gulp stroomt doorheen de westelijk gelegen tuin, waarin zich een bron bevindt, mogelijk de hoger vermelde Fons Beatae Mariae.

De centrale westvleugel wordt gebouwd in opdracht van abdis Anne-Caroline van den Bergh genaamd Trips, naar ontwerp van de architect J.J. Couven, in 1754-1756. Het is een langgestrekt gebouw in Luikse Lodewijk XV-stijl, zeventien traveeën en twee bouwlagen onder mansardedak (leien), de gevel geritmeerd door hoekrisalieten in de twee uiterste traveeën van elke zijde, en een middenrisaliet over de drie middentraveeën; de risalieten zijn afgelijnd door middel van geblokte kalkstenen banden, het middenrisaliet is bekroond met een gebogen fronton waarbinnen rococo-ornamentiek rondom het wapenschild van de abdis en het jaartal 1754. Sober, bakstenen gebouw, voorzien van een holronde gekorniste kroonlijst, een kalkstenen plint en getoogde vensters in een kalkstenen omlijsting met sluitsteen. Gelijkaardige, geprofileerde deur in het middenrisaliet, voorzien van een sluitsteen met rocaillemotief en een kalkstenen bordes waarop het wapenschild van de abdis met datering 1756. Gelijkaardige achtergevel, echter zonder middenrisaliet. Rechts is de aanzet zichtbaar van de thans verdwenen noordvleugel, die haaks op de achtergevel der centrale vleugel aansloot.

In het grondplan is de opzet van een rondom het pand lopende kloostergang volgehouden in de gang aan de oostzijde van het gebouw; de vertrekken strekken zich in noordelijke en zuidelijke richting aan de westzijde hiervan uit, met een centrale ontvangstzaal die zich in de voorgevel aftekent door middel van het met fronton bekroonde middenrisaliet.

Ten zuiden sluit de voormalige romaanse kloosterkerk aan op de achtergevel der centrale vleugel, aan de noordzijde, de zijde van het voormalige kloosterpand, voorzien van de op de kerk aansluitende kloostergang.

De aansluiting met de hoofdvleugel wordt gevormd door de kerktoren, een gedrongen, vierkante constuctie van breuksteen, onder tentdak (leien), met gekoppelde rondboogvormige galmgaten in een verdiept rondboogvormig gevelvlak aan de zuid- en westzijde. De overige muuropeningen in de toren dateren van de periode van de bouw der centrale vleugel: getoogd, in een kalkstenen omlijsting met sluitsteen; een deur van herbruikt materiaal is op de sluitsteen gedateerd 1768. Het schip bleef slechts fragmentarisch behouden: het volume werd gewijzigd, de muuropeningen aangepast. Muurpanden van het oorspronkelijke, breukstenen materiaal bleven in de zuidgevel behouden, waarin de plaats van de originele vensters zichtbaar bleef. Deze vensters werden vervangen door ellipsvormige oculi en bakstenen rondboogvensters en -deuren uit de eerste helft van de 19de eeuw, en een rondboogdeur in een rechthoekige hardstenen omlijsting voorzien van imposten, sluitsteen en druiplijst (midden 19de eeuw?). Deze muuropeningen dateren van na de desaffectatie van het kerkgebouw en de inrichting ervan als stal of dienstgebouw.

De kloostergang die aan de noordzijde van de kerk loopt dateert uit de 17de eeuw (of ouder?). Bakstenen gebouw van vijf traveeën en twee bouwlagen, voorzien van natuurstenen banden en een kroonlijst op ojiefvormige consoles. Op de bovenverdieping, kloosterkozijnen met gedicht benedengedeelte, op de begane grond een spitsboogarcade in een geprofileerde omlijsting met negblokken aan de posten. Het thans verdwenen gedeelte van de kloostergang, aan de westzijde van de oostvleugel was op de bovenverdieping voorzien van kalkstenen kloosterkozijnen met negblokken (twede helft 17de eeuw) en twee gelijkaardige kruiskozijnen, op de benedenverdieping van een bakstenen spitsboogarcade, waarschlijnlijk uit de tweede helft van de 19de eeuw.

De verdwenen oostvleugel, die oorspronkelijk de woning van de kapelaan bevatte, later stallen en bergruimten, was een bakstenen gebouw van twee bouwlagen uit midden 17de eeuw en de tweede helft van de 17de eeuw, voorzien van smeedijzeren muurankers, een kalkstenen rondboogpoort in de linker travee waarboven het wapenschild van abdis Marie de Golstein († 1641), kalkstenen kloosterkozijnen en rechthoekige venstertjes op de bovenverdieping, midden 18de-eeuwse muuropeningen op de benedenverdieping. Bij afbraak van deze vleugel verdween ook de rechter travee van de voormalige kloosterkerk, die in de oostelijke (koor)gevel een hoog, gedicht spitsboogvenster vertoonde. Hier bevindt zich thans een recent torentje.

Ten zuiden van de abdijgebouwen, U-vormige hoevegebouwen. De centrale vleugel omvat een boerenburgerhuis van zeven traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak (leien). Dit is de voormalige brouwerij, in 1764 volledig verbouwd door abdis Anne-Caroline de Bergh de Trips na de verwoesting tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog. Het gebouw heeft een oude kern, doch de huidige, classicistische ordonnantie dateert van voormeld jaar. Bakstenen gebouw voorzien van getoogde muuropeningen in herbruikt kalkstenen materiaal met sluitsteen; in de rechter travee aan erfzijde is de bouwnaad van een gedichte rondboogpoort zichtbaar. Tegen de voorgevel bevindt zich een fontein in de vorm van een mascaron, met hardstenen waterbak.

Ten oosten hierop aansluitend, bakstenen poortgebouw onder zadeldak, op de sluitsteen der inrijpoort gedateerd 1856. Rondboogvormige inrijpoort in een hardstenen omlijsting met imposten en sluitstenen, bekroond door middel van een fronton dat een vereenvoudigde imitatie van dat der centrale vleugel van de abdij is.

De westelijke, aansluitende gedeelten omvatten recentere dienstgebouwen, de haakse oostvleugel is grotendeels recent.

  • BROUWERS D., Histoire du Chapitre noble de Sinnich de l'ordre de Saint-Augustin (Bulletin de la Société verviétoise d'Archéologie et d'Histoire, 5, 1903, pagina 1-120).
  • BUCHET A., Odile Ratloe, abesse de Sinnich (1483-1571) (Bulletin des Archives verviétoises, 1, annex 2, 1942-1947).
  • COUVEN J.J. Een Akens architect uit de 18de eeuw werkzaam tussen Rijn en Maas (Kunst en Oudheden in Limburg, 27), Borgloon, 1985, pagina 56.
  • DARIS J., L'abbaye de Sinnich (Notices historiques sur les églises du diocèse de Liège, XV), Liège, 1894, pagina 283-297.
  • DE DIJN C.G., Kunst en cultuur in Limburg. Deel 1: Belgisch Limburg, Hasselt, 1989, pagina 59.
  • DOPPLER P.M.H., Naamlijst der religieuzen van Sinnich in 1544 (De Maasgouw, 1909, pagina 24).
  • FRANQUINET G.D., Beredeneerde inventaris der oorkonden van de abdij Kloosterrade en van de adellijke vrouwenkloosters Marienthal en Sinnich, Maastricht, 1888.
  • FRANQUINET G.D., Analyse des chartes de Sinnich, Maastricht, 1869.
  • H[OEBERECHTS]-R[OEBROECK] H., De adellijke abdij van Sinnich. Vanaf haar stichting in 1243 tot aan haar hervorming omstreeks het jaar 1480 (De Maasgouw, 1940, pagina 39-42).
  • KOEVER K., Johann Joseph Couven. Ein Architekt des 18. Jahrhunderts zwischen Rhein und Maas (Aachener Kunstblätter, Sonderband IX), Aachen, 1983, nummer 75-79.
  • POSWICK G., Les Délices du Duché de Limbourg, Verviers, 1951, pagina 265-276.
  • POUMON E., Les châteaux du pays de Liège (Province de Liège), Brussel, 1950, pagina31.
  • SCHAEPKENS A., L'ancien prieuré de Sinnigh, du tiers ordre de Saint-Augustin, de la province de Liège (Annales de l'Académie royale d'Archéologie de Belgique, 14, 1857, pagina38-42).
  • SCHOENEN P., Johann Joseph Couven, Düsseldorf, 1964, pagina 13, 62, 80; plaat 26, 80.
  • S.N., Het adellijk vrouwenklooster van Sinnich (Heem, 3, 1959, 6, pagina 13-16).
  • YANS M., Abbaye de Sinnich (Monasticon Belge. II, 3. Province de Liège), Liège, 1955, pagina 463-488.

Bron: SCHLUSMANS F. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Tongeren, Kanton Voeren, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 14n2, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is deel van
    Gulpvallei met omgeving

  • Is deel van
    Teuven

  • Omvat
    Lindendreef bij Abdij van Sinnich


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Abdij van Sinnich [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/37960 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.