erfgoedobject

Nationale Bank van België

bouwkundig element
ID
5423
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/5423

Juridische gevolgen

Beschrijving

Het bankgebouw van de Nationale Bank werd ontworpen door Hendrik Beyaert in een exuberante eclectische bouwstijl en werd in gebruik genomen in 1879.

Historiek

De oprichting van de Nationale Bank in 1850, op initiatief van de minister van financiën Frère-Orban, beantwoordde aan een aantal toenmalige noden onder meer het herstel van het vertrouwen in het bankwezen na de crisis van 1848 en -naar het voorbeeld van een aantal naburige landen- het stichten van een centrale bank die als leidende instelling onder controle van de staat een aantal bevoorrechte taken zou vervullen: het voorrecht van uitgifte genieten, het discontobedrijf uitoefenen en de dienst van rijkskassier vervullen. Met de bij wet bepaalde oprichting van bijbanken in elk gerechtelijk arrondissement werden er in de periode 1851-1872 in België een 40-tal lokale vestigingen opgericht, zowel in grote als kleine steden. In de provincie Antwerpen bezat de Nationale Bank bijbanken te Antwerpen, Mechelen, Turnhout en Boom. De eerste decennia huisden de meeste vestigingen in gehuurde panden, veelal woningen. Wanneer de activiteiten uitbreiding namen, ontstond zowat overal de tendens om een gebouw te kopen of te bouwen. Zowel op nationaal als op provinciaal vlak springt de bijbank in Antwerpen er uit door zijn architecturale proporties en uitstraling.

Dankzij het traktaat van Den Haag van 1795 -dat de Schelde weer vrijmaakte voor de scheepvaart- en vooral door de openstelling van de nieuwe Rijnspoorweg in 1848, maakte Antwerpen een periode door van economische bloei wat gepaard ging met een sterke expansiedrang van een stad die nog in het keurslijf van haar Spaanse vesten ‘opgesloten’ zat. Sinds 1851 was de Nationale Bank- bijbank Antwerpen gevestigd in het voormalige huis De Decker-Cassiers in de Huidevettersstraat. Na bijna drie decennia werd het pand te klein en was uitbreiding een eerste optie. Onderhandelingen voor het aanwerven van aanpalende gronden of huizen losten het aanhoudend plaatsgebrek niet altijd op. Zo viel de uiteindelijke keuze op een nieuw ruim terrein gelegen langs de huidige Frankrijklei, toen de nieuw aangelegde ‘Kunstlei’, ter hoogte van de voormalige 16de-eeuwse Sint-Jorispoort (huidige Leopoldplaats). Deze locatie houdt onmiddellijk verband met de 19de-eeuwse uitbreiding van Antwerpen: in 1866-1868 werd op het tracé van de Spaanse vestingen dat de historische binnenstad van Antwerpen omgordde, een leiengordel getrokken. In 1866 werden de vestingmuren geslecht en op de vrijgekomen gronden werden brede boulevards aangelegd. De belendende bouwblokken werden verkaveld voor de bouw van burger- en herenhuizen met verzorgde façades in een meestal neoclassicistische stijl en een aantal prestigieuze openbare gebouwen, ingeplant als bakens langs deze verkeersas.

De Nationale Bank ging in op het in 1871 gedane aanbod van ‘perceel 65 van het uitbreidingsplan van de stad’, zogenaamd ‘de driehoek’, een groot driehoekig bouwblok, geschikt voor de bouw van een prestigieuze nieuwbouw. De Brusselse architect Hendrik Beyaert (1823-1894) werd in 1872 aangesteld voor de opmaak van de plannen. Deze had eerder het ontwerp gerealiseerd voor de hoofdzetel van de Nationale Bank annex hotel in Brussel (1859-1878), in samenwerking met architect Wijnand Janssens. Het complex van de Nationale Bank van België, Bijbank Antwerpen, werd voltooid in de periode 1874-1878 met als aannemer Dollot. Op 25 mei 1874 keurde het gemeentebestuur de plannen goed. De bewaarde plannen en omvangrijke briefwisseling in verband met het project tonen een langdurige ontwerp- en uitvoeringsfase met geregeld aanpassingen en wijzigingen ten gevolge van discussies en nieuwe visies tussen opdrachtgever, ontwerper en gemeentebestuur. Het resultaat was een monumentaal bouwwerk in eclectische stijl met een voorkeur voor diverse neorenaissancestijlen. Evenals het bankgebouw te Brussel, vatte Beyaert dit project op als een totaalconcept, inclusief interieuraankleding en -inrichting. Bepaalde elementen van de afwerking vertrouwde Beyaert toe aan zijn medewerkers onder meer aan Paul Hankar (1859-1901) die de smeedijzeren leuning van de grote trapzaal ontwierp. De uitvoering van het grotere beeldhouwwerk op de gevels berustte bij Antwerpse beeldhouwers: Jules Pecher (1830-1899) ontwierp het beeld van de ‘Vrede’ (ambtswoningen van de beheerders, Frankrijklei), Jacob De Braekeleer ( 1823-1905) de twee liggende figuren die de Handel en de Nijverheid voorstellen (ambtswoningen van de beheerders) en de vennoten J.-B.De Boeck (1826-1902) en J.-B. Van Wint (1829-1906) de allegorieën van de Dag en de Nacht (inkompaviljoen Leopoldplaats).

De belangrijkste verbouwingen vonden plaats vanaf de jaren 1950 en gebeurden vooral uit functionele en veiligheidsoverwegingen. De ontwerpstudies hiervoor gebeurden door de dienst Uitrusting en Technieken van de Nationale Bank, al dan niet in samenwerking met een studiebureau. In de periode 1950-1970 zijn volgende ingrepen vermeldenswaardig: een zestal liften werden geïnstalleerd om de verticale circulatie te verbeteren, de centrale draaitrap in de hoektoren Frankrijklei/Mechelsesteenweg werd vervangen door een nieuwe trapconstructie, in de vleugels zijde Bourlastraat en Mechelsesteenweg werden de open loketzalen op de bel-etage vervangen door gesloten loketwanden, de uitbouw van het inkompaviljoen aan de zijde van de binnenkoer werd aangepast en uitgebreid met een kleine overdekking. De bel-etage en de eerste bovenverdieping van voormelde vleugels werden gemoderniseerd en heringericht waarbij de oorspronkelijke metalen skeletbouw van troggewelven met ijzeren liggers en gietijzeren zuilen en de stucplafonds verscholen raakten achter verlaagde plafonds en een aluminium bekleding. Zo kwamen er op de eerste bovenverdieping grote open ruimtes, een conferentiezaal en secretariaat. Om het draagvermogen te vergroten in functie van mogelijke archiefruimte, werd boven de hoogste draagvloer, een vloer in gewapend beton aangebracht met behoud van de oorspronkelijke onderliggende vloer (troggewelven met ijzeren liggers).

In de periode 1971-1990 werden de ambtswoningen aan de Frankrijklei sterk aangepast: de tweede bovenverdieping van beide ambtswoningen werd verbouwd tot één ruim appartement voor de enige beheerder met uitbreidingen op de derde bovenverdieping. Voorts werden sanitaire installaties aangepast en veiligheidswerken ondernomen zoals het aanbrengen van sassen voor personen en wagens, een toezichtcentrum, videobewaking, enzovoort. In het kader van Antwerpen cultuurstad van Europa, werden in 1992 de natuurstenen buitengevels door middel van het gommage-procédé gereinigd. In dezelfde periode werd in de kelderverdieping de planindeling en circulatie deels aangepast door onder meer het kappen van nieuwe doorgangen en plaatsen van bijkomende kofferdeuren. Een nieuwe grote lastenlift werd toegevoegd en de lokettenzaal in de vleugel zijde Mechelsesteenweg werd verbouwd tot een zone met een andere functie. In de periode 2001-2012 werd de dakverdieping van de vleugel zijde Mechelsesteenweg en van het inkompaviljoen verbouwd tot een back up centrum met 50 plaatsen. Voor een verbetering van de veiligheid van de waardentransporten werden op de binnenplaats kogelwerende plooipoorten alsook een inbraakveilige kooi aan de los- en laadplaats van de vrachtwagen geplaatst. Ook de lokettenwand in de vleugel Bourlastraat werd aangepast en verbeterd naar veiligheidsnormen.

De Nationale Bank is al geruime tijd bezig met de afbouw van het kantorennet. Sinds 1974 werden al 38 lokale vestigingen gesloten. Na de sluiting van eerst de kleinere filialen in de jaren 1970 volgden in Vlaanderen Brugge in 2002, Leuven in 2003 en Gent in 2009. Na Boom (1974), Mechelen (1999) en Turnhout (2001) in de provincie Antwerpen kondigde de Nationale Bank in een persbericht van 8 oktober 2012 haar voornemen aan om de activiteiten van haar vestiging in Antwerpen op 1 januari 2014 te beëindigen. Als gevolg van de sterk verminderde bedrijvigheid in de bankbiljettenverwerking waren het in stand houden van de activiteiten in Antwerpen en de daartoe vereiste investeringen niet langer te rechtvaardigen. Op 30 september 2013 werden de loketten gesloten. Na de definitieve sluiting op 1 januari 2014 zal het bankgebouw openbaar te koop gesteld worden. De resterende vestigingen van de Nationale Bank in België zijn heden die van Brussel, Hasselt, Luik, Bergen en Kortrijk.

Architectuur

Ruimtelijke context en inplanting

De Nationale Bank van België-bijbank Antwerpen is door zijn ligging, proporties en architecturale vormgeving een beeldbepalend stedenbouwkundig oriëntatiepunt tussen de oude binnenstad en de nieuwe wijken die na het slechten van de Spaanse vestingen werden aangelegd. Het gebouwencomplex vormt een driehoekig bouwblok begrepen tussen de Frankrijklei, de Bourlastraat en de Mechelsesteenweg. Het bankgebouw werd ontworpen in een exuberante eclectische bouwstijl met referenties aan voornamelijk de neo-Vlaamse en neo-Franse renaissance.

De vleugels met de allure van een kantoorgebouw strekken zich uit langs de twee belangrijke commerciële aders, de Bourlastraat en de Mechelsesteenweg, en komen samen in een imposant inkompaviljoen aan de zijde van de Leopoldplaats, georiënteerd naar het historische handelscentrum van de stad. Door deze langgestrekte gevels slechts één bovenverdieping te geven, integreert het geheel zich goed in de bestaande ruimtelijke context. De gevel aan de Frankrijklei daarentegen sluit typologisch eerder aan bij de residentiële bebouwing langs deze verkeersas, gekenmerkt door statige heren- en burgerhuizen: aan deze zijde lokaliseert Beyaert de ambtswoningen van de beheerders, los van het eigenlijke bankgedeelte, als één compact volume, geflankeerd door twee markante hoektorens. Het binnenplein is geconcipieerd als een autonoom geheel met het uitzicht van een laatmiddeleeuws stadspleintje. Doch door bepaalde geveldelen aan de zijde van de Frankrijklei laag te houden, vangt men vanop de straat hiervan een glimp op en ontstaat er een soort van ‘verruimtelijking’, een wisselwerking tussen de twee open ruimtes.

Dragende structuur

Het gebouw is gefundeerd op enorme funderingsmassieven van baksteen, zonder paalfunderingen. De kelderverdieping is een zuivere massiefbouw, bestaande uit dikke dragende muurpartijen van metselwerk, overwelfd met booggewelven. Het metselwerk van de kluizen is bijkomend beveiligd door het aanbrengen van stalen profielen. In de hoofdstructuur tot onder het dakniveau zijn twee bouwwijzen van toepassing. Voor de vleugels zijde Bourlastraat en Mechelsesteenweg werd voor het kunnen creëren van open ruimtes geopteerd voor een metalen skeletbouw (gebout). De draagvloeren, samengesteld uit bakstenen troggewelven met metalen liggers, worden ondersteund door gietijzeren zuilen met telkens een afstand van 320 centimeter tussen de assen. De gevels zijn verankerd aan het skelet. Deze metalen skeletbouw is nog aanwezig, maar zit heden verscholen achter latere toevoegingen, aangebracht tijdens aanpassingswerken in de jaren 1950-1970. Om het draagvermogen te vergroten in functie van eventuele archiefruimten op zolder, werd later boven de hoogste draagvloer een gewapende betonnen ribbenvloer aangebracht. Dit verklaart de huidige niveauverschillen op de dakverdieping. Op zolder wordt de metalen skeletstructuur doorgetrokken in een spitsboogvormige spantconstructie (gebout). De houten dakbebording heeft houten kepers en metalen profielen als gordingen. De torenvolumes en het inkompaviljoen zijn een massiefbouw met dragende gevels van baksteenmetselwerk en draagvloeren van bakstenen troggewelven met metalen liggers. Hier bestaat de zolderstructuur uit een combinatie van dragend metselwerk en metalen boogvormige spantconstructies. De toren op de hoek Frankrijklei/Bourlastraat heeft een open zolderruimte met een indrukwekkende metalen spantconstructie (gebout), samengesteld uit diverse profielen. De houten dakbebording heeft houten omlopende gordingen.

Exterieur

Het bankgebouw is opgebouwd rond een binnenkoer en de drie zijden van de stratendriehoek zijn opgevat als indrukwekkende ‘façades’, gevat tussen markante hoekpaviljoenen namelijk een inkompaviljoen georiënteerd naar de Leopoldplaats en twee torens op de hoeken met de Frankrijklei. Het complexe natuurleien dakenspel bestaat uit -veelal afgeknotte- zadel- en schilddaken, kegel- en helmvormige torenspitsen verlevendigd met talrijke schoorstenen, dakvensters en dakkapelletjes (bekleed met zink) en bekroond met smeedijzeren vorstkammen, windvanen en bliksemafleiders, uitgewerkt met veelal astronomische siermotieven.

De straatgevels hebben een decoratief uitgewerkt parement van Euville (dit is een poreuze, witte kalkzandsteen uit Noordoost-Frankrijk) en vertonen een neorenaissancestijl van Franse inspiratie. De binnenkoergevels zijn opgetrokken in bak- en zandsteen met een sterke inslag van de neo-Vlaamse renaissance. Arduin wordt beperkt gebruikt, in het bijzonder voor de onderbouw aan de binnenkoerzijde. Smeedijzer worden veelvuldig toegepast voor decoratieve elementen zoals onder meer het traliewerk, leuningen en dakbekroningen. Opvallend zijn de zeshoekige ijzeren lantaarns aan straat- en binnenkoerzijde met fraaie armen en de koperen lantaarns in de inkomhal (Leopoldplaats) en grote trapzaal. Overwegend stenen kruis- en (veelal gekoppelde) kloostervensters in verschillende varianten, het inkomgebouw en de torens hebben ter hoogte van het souterrain segmentboogvensters, ter hoogte van de tweede bovenverdieping licht terugwijkende vensters met een verdeelzuil en rondboogvensters. De ambtswoningen hebben kleine rechthoekige keldervensters en rondbogige vensters in de erkers. De binnenkoergevels hebben naast kruisvensters smalle gekoppelde keldervensters en bolvensters in bepaalde traveeën. Alle buitenschrijnwerk (vensters, poorten en deuren) is van eik, het merendeel nog met het originele houtwerk. Aan de straatzijde hebben de vensters van de kelderverdieping, bel-etage en eerste bovenverdieping decoratief traliewerk, uitgezonderd het woningblok aan de Frankrijklei (de keldervensters wel). Het merendeel van de vensters, zowel aan de straatzijde als aan de binnenkoerzijde, hebben enkel glas (uitgezonderd bepaalde vensters van het woningblok). Op de bel-etage zijn de vensters aan de straatzijde voorzien van voorzetramen met kogelwerende beglazing, op de bovenverdiepingen zijn bepaalde ramen voorzien van voorzetramen met akoestisch glas.

De gevels aan de Bourlastraat en de Mechelsesteenweg tellen respectievelijk negen en dertien traveeën en twee bouwlagen op een hoge sokkel (souterrain). De sokkel is geprofileerd en voorzien van een rechthoekige paneeldecoratie. Beide gevels vertonen eenzelfde gevelordonnantie en -geleding. Horizontale geleding door kordonvormende lekdrempels, gekorniste pui- en kroonlijsten. Licht uitspringende, meer verticaal uitgewerkte traveeën, op de begane grond met geblokte pilasters onder een entablement met een fries van trigliefen en guttae, op de bovenverdieping met deels gecanneleerde driekwartzuilen van de ionische orde onder een entablement met een fries van slinger- en bladmotieven. In het verlengde hiervan telkens een dakvenster onder een haaks zadeldakje met kruisvensters onder een halsvormig topgeveltje met driehoekig fronton. Op de bel-etage en de eerste bovenverdieping hebben de kruisvensters een diamantpunt- of paneeldecoratie op de borstwering.

Het inkompaviljoen aan de Leopoldplaats met administratieve hoofdingang telt drie op drie traveeën aan weerszijden van een afgeschuind hoektravee en drie bouwlagen op een opengewerkte sokkel (souterrain), onder een afgeknotte, steile schildvormige bedaking, afgezet met een vorstkam en bekroond met een opengewerkte lantaarn onder een peervormige spits. De inkom is uitgewerkt als een portiektravee met een door pilasters geflankeerde brede vleugeldeur onder een boogveld met bas-reliëf (door Georges Houtstont) in een omlijsting met sleutel, voorts een tweede geleding met een paneel voorzien van het opschrift “Nationale Bank van België”, geflankeerd door ionische pijlers onder een gebroken segmentboogvormig fronton, verhoogd met een omlijst uurwerk met bekronende maskerkop dat geflankeerd wordt door twee beelden, de allegorische voorstelling van de dag en nacht (door De Boeck en Van Wint), en eindigt op een driehoekig fronton. De gevels van het inkompaviljoen zijn op de bel-etage op de muurdammen bekleed met een fries van schelpen, voorts een plastische decoratie van scheepsboegen met ramskop onder panelen tussen langgerekte consoles onder een segmentboogvormig gebroken fronton, versierd met wapenschilden van Belgische steden, en bekroond met een driehoekig fronton. De panelen zijn gedecoreerd met een symboliek die verwijst naar de attributen van Mercurius/Hermes, goden van de handel en winst, namelijk de gevleugelde helm (petasus) en de met slangen omkronkelde gevleugelde staf (caduceus). Deze laatste thematiek wordt ook afgebeeld op het boogveld van de inkomdeur. De weegschaal verwijst naar de godinnen Justitia/Themis, personificaties van orde en recht. De bovenverdiepingen zijn verticaal geleed door Korinthische pilasters van de kolossale orde met klassiek hoofdgestel (fries van medaillons met saterkoppen), ter hoogte van het middelste travee eindigend op een driehoekig fronton met in het verlengde een monumentaal dakvenster opgevat als een halsvormig topgeveltje met segmentboogvormig fronton en topvazen. De keldervensters hebben een plattebandomlijsting met sleutel. De gekoppelde kloostervensters worden op de bel-etage gescheiden door geblokte pilasters, op de eerste bovenverdieping door deels gecanneleerde zuilen met ionisch kapiteel en voorzien van een balustrade. Op de tweede bovenverdieping wijken de vensters licht terug en hebben elk een verdeelzuil. Het centrale travee is opengewerkt met een monumentaal rondboogvenster versierd met een als maskerkop uitgewerkte sleutel en met gevleugelde paarden in bas-reliëf in de zwikken. De gevel aan de Frankrijklei is symmetrisch opgebouwd uit twee hoektorens van drie bouwlagen op een opengewerkte sokkel en centraal een apart volume, uitgewerkt als één woningblok.

Het woningblok bestaat uit twee ambtswoningen in spiegelbeeld van elk vier traveeën met souterrain, drie bouwlagen en een dakverdieping. De horizontale geleding geschiedt door al dan niet gekorniste pui-, tand- en kroonlijsten, kordons en friezen (fries van medaillons met saterkoppen), de verticale geleding door hoger opgetrokken en/of risalietvormende traveeën, veelal uitgewerkt als een portiektravee. De scheiding tussen beide woningen wordt over de volledige gevelhoogte geaccentueerd door een centrale uitspringende muurdam, decoratief uitgewerkt met een beeld dat de Vrede voorstelt (door Jules Pecher, eerste bovenverdieping) en een pilaster (tweede bovenverdieping). De twee centrale traveeën van het woningblok zijn bovenaan opgevat als een portiektravee, versierd met pilasters, onder een klassiek hoofdgestel met een gebroken driehoekig fronton, nogmaals verhoogd met een dakkapel onder een segementboogvormig fronton met topornament en geflankeerd door een liggende figuur die de handel en de nijverheid voorstelt (door Jacob De Braekeleer). De dakvensters vormen één rondboogvormige vensterpartij met een balustrade, opgesplitst in twee aparte vensters door een met torso versierde deelzuil. Aan weerszijden van dit portiektravee staat een beeld van een gevleugelde leeuw. Elke woning heeft een risalietvormende inkomtravee. De deur met bovenlicht hebben deurvleugels uitgewerkt met een cirkelmotief. Voorts is er een erkerpartij met een drieledig rondboogvenster in een geprofileerde omlijsting met als maskerkoppen uitgewerkte sleutels en geflankeerd door pilasters, wapenschilden met koppen (fabelwezens?) en de Mercurius/Hermessymboliek. Boven de erkers zijn balkons gesitueerd met balustrade en spuwers, de vensters hierop uitgevend hebben verbrede stijlen, bovenaan gedecoreerd met koppen en rolvormige voluten en bekroond met een segmentbogig fronton, gebroken door een dakvenster onder een topgeveltje met cartouche waarop de inscriptie “anno” (linkertravee) en “1878” (rechtertravee) staat, bekroond met een driehoekig frontonnetje en topornamenten. De keldervensters hebben een plattebandomlijsting met sleutel. De kruisvensters hebben ter hoogte van de centrale traveeën, op de eerste bovenverdieping, een balustrade en Ionische halfzuilen op de penanten, op de tweede verdieping Korinthische halfzuilen. De twee doorgangen naar de binnenkoer vormen flankerende portiektraveeën met rondboogpoorten. De hoge houten vleugeldeuren met diamantpuntmotief zijn omgeven door een geblokt parement met sleutel en uitwaaierende stenen, bekroond met een entablement onder driehoekig fronton, voorzien van de inscriptie “Nationale Bank van België” en versierd met anker- en schelpmotieven en zeemonsters.

De hoektorens tellen drie bouwlagen op een opengewerkte sokkel onder een verschillende bedaking: op de hoek met de Bourlastraat onder een kegelvormige spits met open lantaarn onder een peerspits en op de hoek met de Mechelsesteenweg onder een helmvormige spits met een gesloten lantaarn onder een kegelvormige spits. De torens worden aan beide straatzijden geflankeerd door een aanpalend travee onder een aansluitende bedaking, uitgewerkt als een portiektravee met een decoratieve uitwerking op de muurdammen van tussen langgerekte consoles gevatte panelen met guirlandes onder een segmentboogvormig gebroken fronton, versierd met wapenschilden van Belgische steden en verhoogd met een driehoekig frontonnetje, voorts kolossale pilasters en een klassiek hoofdgestel met driehoekig fronton. Op de eerste bovenverdieping van dit travee zien we gekoppelde kloostervensters met balustrade en Ionische halfzuilen op de penanten. Er is een doorlopende fries van medaillons met saterkoppen. In de zijgevels is een een als cartouche uitgewerkte gevelsteen aangebracht met de initialen “NB”, gevat in een klassieke omlijsting van Korinthische halfzuilen onder een entablement met gebroken fronton. De hoektoren zijde Mechelsesteenweg heeft een aparte inkom, een houten enkeldeur met panelen en diamantpuntdecoratie in een omlijsting met driehoekig fronton.

De gevels georiënteerd naar de binnenkoer zijn opgetrokken in een bak- en zandsteenarchitectuur met veelvuldig gebruik van zandsteen voor onder meer de kruisvensters, negblokken, muurbanden, kordons, sierelementen (bolvormige elementen en diamantpunten), gemetselde motieven, dekstenen, topornamenten en bekroningen. Arduin is beperkt gebruikt, voornamelijk in de onderste gevelgeleding met geblokte en gebouchardeerde plint en gekoppelde smalle keldergaten, (mogelijk later) gedicht met arduinen blokken. Bepaalde traveeën zijn verhoogd met een dakvenster eindigend op een trapgevel, tuitgevel of gevel met in- en uitgezwenkte top. Er zijn diverse torenvolumes en -elementen: de grote hoektorens hebben aan de binnenkoerzijde een uitkragend hoektorentje met opengewerkte spits, de zijgevels van de ambtswoningen een deels ingebouwde toren (trappenhuizen) onder een kegel- en peervormige spits, alle uitgewerkt met opvallende metsel- en siermotieven in zandsteen. In één van de dakvensters in de achtergevel van de ambtswoningen beeldt de architect zichzelf af als toeschouwer, een gebruik in navolging van de middeleeuwse kunsttraditie dat hij ook nog in andere realisaties toepast. Het inkompaviljoen en de ambtswoningen hebben op de binnenkoer een latere uitbreiding in een analoge bouwstijl onder een platte bedaking. De koer is verhard met rode klinkers en heeft een moeilijk te overschouwen configuratie. De open ruimte is daarenboven nog ingeperkt door later aangebrachte kogelwerende plooipoorten en veiligheidskooien, alsook technische installaties.

Interieur
Grondplan

In het oorspronkelijk grondplan zijn drie grote entiteiten te onderscheiden, welke in de huidige planindeling nog afleesbaar of herkenbaar zijn: het inkompaviljoen zijde Leopoldplaats met de imposante trapzaal als belangrijkste verticale circulatie, de bankvleugels zijde Bourlastraat en Mechelsesteenweg met in de kelder de kluizen en op de bel-etage en de bovenverdiepingen de publieke en niet-publieke dienst- en kantoorruimtes en ten slotte het woonblok zijde Frankrijklei met de twee ambtswoningen en de doorritten naar de binnenkoer.

Bankgebouw

Vanuit de centrale inkomhal (Leopoldplaats) op de bel-etage leiden achter de centrale steektrap twee trappen neerwaarts naar een tussenbordes, van waaruit opnieuw twee steektrappen naar de kelderverdieping leiden. Het gebouw is volledig onderkelderd. De oorspronkelijke indeling met onder meer smalle kluiszalen, kofferruimtes en diverse nutsruimtes (verwarmingsketel, brandstofopslag, citernes,…) is heden nog herkenbaar in het gedeelte onder het inkompaviljoen en de vleugel zijde Bourlastraat: hier bevindt zich nog de voormalige smalle kluiszaal (tegen en evenwijdig met de straat) waar aparte kofferruimtes op uitgeven. In de vleugel zijde Mechelsesteenweg zijn de kelderruimtes inmiddels anders gecompartimenteerd en sterker aangepast ten gevolge van onder meer functiewijzigingen, aanpassingen uit veiligheidsoverwegingen of in functie van een betere circulatie, met invoegen van doorgeefsassen, liften, glazen veiligheidswanden enzovoort.

De inkom aan de Leopoldplaats geeft toegang tot de grote inkomhal met centraal een steektrap met tussenbordes dat leidt naar de grote trapzaal met de hoofdtrap, een monumentale ontdubbelde bordestrap, die reikt tot de eerste bovenverdieping. Links en rechts achter voormelde steektrap leidt een trap naar de kelderverdieping, links en rechts in de inkomhal leidt een korte steektrap naar de vleugels zijde Bourlastraat en Mechelsesteenweg met destijds grote open kantoorruimtes bestemd voor publieke dienstverlening. Deze gedeelten hebben inmiddels een gewijzigde indeling en moderne inrichting/aankleding. Enkel de vleugel zijde Bourlastraat had tot september 2013 nog de functie van een -weliswaar vernieuwde- publieke loketzaal met bijhorende kantoorruimte. Tussen dit gedeelte en de hoektoren Bourlastraat/Frankrijklei alsook achter de inkomhal liggen nog ruimtes met massieve beveiligde wanden, oorspronkelijk kofferruimtes, sommige later gebruikt als archiefruimte. De hoektoren zelf is één open cirkelvormige kantoorruimte, destijds bestemd voor de beheerders. De vleugel zijde Mechelsesteenweg is inmiddels opgedeeld geworden in twee delen met hoofd- en nevenruimtes. De hoektoren Mechelsesteenweg/Frankrijklei is van in het begin ingedeeld in meerdere vertrekken, gelegen rondom een centrale trap. Deze is nu een vernieuwde granito-draaitrap, reikend van de kelder tot de lantaarn boven de helmvormige torenspits.

Op de eerste bovenverdieping eindigt de hoofdtrap in een imposante trapzaal. Drie secundaire trappen zetten voort naar de tweede bovenverdieping, inmiddels vervangen door nieuwe trappen en/of andere nutsvoorzieningen (sanitair, lift,…). Vanuit de centrale overloop in de trapzaal heeft men toegang tot beide vleugels zijde Bourlastraat en Mechelsesteenweg, oorspronkelijk ingedeeld met kantoren van twee à drie traveeën aan de straatzijde, die uitgaven op een gang aan de zijde van de binnenkoer. Heden is de indeling gewijzigd: de compartimentering in aparte kantoren maakte plaats voor een secretariaat (zijde Bourlastraat) en een conferentiezaal (zijde Mechelsesteenweg), beide grote open ruimtes, door een toog gescheiden van de gang. Achter de conferentiezaal en in de toren Mechelsesteenweg/Frankrijklei liggen lokalen van de voormalige telsectie en bergingen. Achter het secretariaat komt men via een doorgangssas in een hal/wachtruimte met achtereenvolgens het voormalige bureau van de beheerder dat aansluit op een ruim vertrek met cirkelvormige plattegrond (gelegen in de toren Bourlastraat/Frankrijklei), ingericht als vergader- en ontvangstruimte (de zogenaamde ‘ridderzaal’). Het gedeelte zijde Leopoldplaats is ingedeeld in kleinere kantoren en nutsruimtes. Enkel op dit niveau is er een rechtstreekse verbinding met de ambtswoningen: vanuit de hoektorens loopt -boven de poortdoorgangen naar de binnenkoer- een gang naar het salon met erker op de eerste bovenverdieping van de ambtswoningen.

De tweede bovenverdieping (dakverdieping) is sterk verbouwd met gewijzigde indeling. De toren en vleugel zijde Mechelsesteenweg en het gedeelte zijde Leopoldplaats bevatten diverse kantoren en een grote zaal, destijds ingericht als backup centrum met 50 zitplaatsen, de vleugel zijde Bourlastraat bevat een rustzaal met cafetaria, vervolgens en aantal nutsruimtes (berging, circulatie, sanitair), en op de hoek met de Frankrijklei een modern ingerichte bedrijfskeuken met aanpalende eetzaal in de hoektoren.

De indrukwekkende zolderruimtes ter hoogte van de hoektorens, de zolder van het inkompaviljoen aan de Leopoldplaats heeft tussenniveaus. Sommige zolders zijn leegstaand, andere zijn ingericht als onder meer technische ruimte (verluchtingsinstallatie), kruipzolder en bergzolder.

Ambtswoningen

De ambtswoningen zijn twee gekoppelde burgerwoningen met oorspronkelijk een quasi identiek grondplan in spiegelbeeld. In de rechterwoning (nummer 164) bleef de planindeling op het niveau van de kelder, de bel-etage en de eerste bovenverdieping grotendeels bewaard, inclusief de originele hoofd- en diensttrap; de linkerwoning (nummer 166) is over alle niveaus ingrijpender aangepast, uitgezonderd de kelderverdieping, de inkomhal en twee salons op de eerste bovenverdieping. Ook de oorspronkelijke hoofdtrap werden hier vervangen door één nieuwe hoofdtrap met lift. Op alle niveaus werd er een doorsteek gemaakt tussen beide woningen.

De kelderverdieping (souterrain), aanvankelijk bereikbaar via de diensttrap, een achteringang en via de inkomhal (zijdeur naast de inkomdeur), telt twee grote vertrekken aan de voor- en achterzijde, eertijds in gebruik als keuken en verblijfplaats voor het personeel. De kleinere kelderruimtes dienden als onder meer voorraadkelder, waskelder, nutsruimtes en wijnkelder met gemetselde nissen (straatzijde). De kelderruimtes deden tot voor kort dienst als (fiets)bergingen, technische ruimtes, ateliers… Via een smalle gang met kleine trappartijen is er een rechtstreekse verbinding tussen kelder en inkomhal. De inkomhal geeft via een trap uit op de bel-etage met een grote traphal en twee aaneengeschakelde woonvertrekken aan voor- en achterzijde, het vroegere salon en de eetplaats. Vóór de grote traphal, aan de straatkant, bevindt zich een kleiner vertrek, de voormalige spreekkamer, achter de traphal ligt de diensttrap met aansluitend ook een kleine dienstkamer. Ook in de rechterwoning zijn deze vertrekken aangepast, heringericht en/of uitgebreid tot vergader- en opleidingslokalen. De hoofdtrap reikt tot de eerste bovenverdieping. Dit niveau telt tevens twee vertrekken aan voor- en achterzijde, eertijds ruime slaapkamers. Aan de straatkant ligt nog een tweede salon met erker dat, via een gang boven de poortdoorgang naar de binnenkoer, rechtstreeks in verbinding staat met het bankgedeelte. Naast de diensttrap bevindt zich nog een sanitaire ruimte. In de rechterwoning hebben deze vertrekken hun aankleding en afwerking behouden, in de linker woning slechts gedeeltelijk. De tweede bovenverdieping werd over de twee woningen ingrijpend verbouwd en heringericht tot één ruim appartement voor de beheerder met uitbreidingen op de derde bovenverdieping (kamers, slaapkamers, badkamers, kitchenette).

Aankleding

Bepaalde ruimtes/onderdelen/elementen in het gebouw hebben een noemenswaardige al dan niet oorspronkelijke architecturale en/of artistieke waarde op het vlak van concept, volumewerking, aankleding en/of afwerking. Enkel deze worden hierna uitvoeriger beschreven.

Bankgebouw

De kelders aan de zijde van de Bourlastraat hebben massieve muurpartijen van beschilderd baksteen- metselwerk en dito booggewelven. Er is een vernieuwde betonnen vloer en we zien sporadisch bewaarde ijzeren kluisdeuren en traliedeuren.

De inkomhal en de aansluitende trapzaal met hoofdtrap, een ontdubbelde bordestrap met rechte steken, vormen een opeenvolging van ruimtes in neoclassicistische stijl met concave en convexe wanden, met witmarmeren vloeren, lambrisering (later aangebracht) en trappartijen. De bepleisterde wanden, deels met een geblokte afwerking, zijn afgelijnd met geprofileerde lijsten, op de muurdammen en aan weerszijden van de beeldennissen met pilastermotief. Het bepleisterd en beschilderd plafond is ingedeeld in grote en kleine cassetten, driehoekige en/of (half)cirkelvormige panelen, al dan niet met een ingeschreven cirkel- of driehoekmotief. Opvallend zijn de cilindervormige lantaarns van fraai koperwerk. Het eerste tussenbordes van de centrale steektrap dat toegang geeft tot de grote trapzaal wordt overwelfd met een koepelgewelf ondersteund door rondbogen op gebundelde hoekpilasters. De trappen in de inkomhal alsook de centrale trap tot aan het tweede tussenbordes zijn voorzien van een koperen handlijst; vanaf het tweede tussenbordes in de grote trapzaal gaat dit over in een fraai uitgewerkte geschilderde smeedijzeren leuning met onder meer voluut- en spiraalmotieven en houten handlijst, later uitgevoerd in 1887 naar ontwerp van Paul Hankar. Ter hoogte van de overloop bevinden zich drie vensters ter verlichting; volgens bepaalde bronnen bevond zich hier oorspronkelijk een groot spiegelvlak dat de trapruimte nog vergrootte, dit zou verwijderd zijn circa 1966. De wanden van de grote trapzaal zijn verlevendigd door als pendanten tegenover elkaar geplaatste beeldennissen met een geprofileerde omlijsting en een uitspringend tablet op consoles, waarin levensgrote beelden van allegorische vrouwenfiguren, vergezeld van gepaste attributen zoals onder meer de cornucopia (hoorn des overvloeds) en de caduceus (een door slangen omringde staf met vleugels), één gesigneerd met “J. Dupon”. De drie achter de trapzaal gelegen kofferruimtes hebben nog de originele ijzeren kluisdeur en de dito arduinen vloer. Door de verbouwingen/aanpassingen van de vleugels zijde Bourlastraat en Mechelsesteenweg is de planindeling, aankleding en inrichting gewijzigd: achter de recente bekleding en plafonds zitten veelal nog de originele structurele en decoratieve elementen zoals de metalen skeletbouw van troggewelven met ijzeren liggers en gietijzeren zuilen en de stucplafonds met lijstwerk.

Ook de eerste bovenverdieping is door verbouwingen/ aanpassingen van de vleugels zijde Leopoldplaats, Bourlastraat en Mechelsesteenweg de planindeling, aankleding en/of inrichting gewijzigd: achter de recente plafonds en bekleding zitten veelal nog de originele structuren en decoratieve elementen verscholen zoals de stucplafonds met lijstwerk en/of de metalen skeletbouw van troggewelven en gietijzeren zuilen, zie de later ingerichte voormalige conferentiezaal en secretariaat waar de verlaagde plafonds en de pijlers met aluminiumbekleding voormeld elementen verbergen. Deze ruimtes zijn heden voorzien van lange marmeren toonbanken met aan één zijde houten bergkasten die de ruimte scheiden van een open gang met een vernieuwde marmeren vloer. Achter het secretariaat bevindt zich nog een gedeelte met een aantal vertrekken met behouden indeling en deels bewaarde aankleding, zoals het voormalige bureau van de beheerder en aansluitend de cirkelvormige vergader- en ontvangstruimte in de hoektoren, de zogenaamde ‘ridderzaal’. Enkel- en vleugeldeuren met paneeldecoratie bleven bewaard. De ridderzaal in neo-Vlaamserenaissance-stijl heeft een stucplafond voorzien van paneel- en lijstwerk, op de wanden een omlopende lijst uitgewerkt met panelen alternerend met siermotieven van een leeuwenkop en bladwerk. Er is een bewaarde parketvloer met specifiek legpatroon (Versailles) en een monumentale schouw in neo-Vlaamserenaissance-stijl, voorzien van een houten schouwbalk op marmeren ionische zuilen en een ijzeren haardplaat. In deze ruimte zijn de vensters ingevuld met glas in lood, omboord met rood, in het midden versierd met een wapenschild van gekleurd glas in lood met gebrandschilderde portretten in grisaille opgelegd met onder meer zilvergeel. Vanuit dit gedeelte heeft men toegang tot de ambtswoningen via een gang boven de poorten naar de binnenkoer. Deze gang is voorzien van eenzelfde parketvloer en heeft een tongewelf. Ook hier hebben de vensters glas in lood met -al dan niet door cartouches omlijste- medaillons waarin gebrandschilderde Breugheliaans aandoende taferelen in grisaille opgelegd met onder meer zilvergeel.

Op de tweede bovenverdieping van het inkompaviljoen bevindt zich de nog operationele uurwerkinstallatie van het geveluurwerk (Leopoldplaats).

De zolder van het inkompaviljoen heeft tussenniveaus, bereikbaar via -soms nog de originele houten- trappen. De eigenlijke daken zijn toegankelijk door middel van houten of ijzeren balkons. De vloeren bestaan uit zeshoekige wit-zwarte cementtegels. Er is witgeschilderd metselwerk, in de torenzolders met boogvormige doorgangen. De houten wenteltrappen die leidden naar de bovenste torengedeelten zijn inmiddels vervangen door metalen ladderconstructies.

Ambtswoningen

In beide woningen bleef de inkomhal bewaard, in de linkerwoning (nummer 166) nog enkele vertrekken op de eerste bovenverdieping, in de rechterwoning (nummer 164) de traphal en vertrekken op de eerste bovenverdieping, alle nog met de originele aankleding en tot voor kort in gebruik als representatieve ontvangstruimtes van de bank.

In de identieke inkomhallen zijn de wanden en plafond bepleisterd en beschilderd met neoclassicistisch lijst- en sierwerk. Er is een marmeren vloer, lambrisering en dito steektrap. De paneeldeuren geven toegang tot de kelder, toegang tot een kleiner vertrek aan de straatzijde en één vormt een ingebouwde kast. In de rechterwoning geeft een tochtsas met beglaasde vleugeldeur toegang tot de traphal, voorzien van een marmeren vloer en dito plint. Er bleef fraai binnenschrijnwerk bewaard van in pastel- en goudtinten geschilderde vleugel- en enkeldeuren met bewaarde klinken, een geprofileerde deurlijst en een decoratieve bekroning/entablement met rozetten en maskerkoppen. Sommige deuren hebben een kleine -van spiegels voorziene- roedeverdeling. De monumentale houten draaitrap is voorzien van een decoratief uitgewerkte -in pasteltinten geschilderde- ijzeren trappaal in de vorm van een gecanneleerde zuil met topvaas en een verlichtingsarmatuur. De leuning heeft een houten handlijst en spijlen waartussen geschilderd sierlijk smeedijzerwerk van bloem- en bladmotieven. In inkom- en traphal zijn cilindervormige lantaarns van fraai koperwerk aangebracht. De twee aaneengeschakelde vertrekken links van de traphal werden heringericht tot vergader- en opleidingslokaal waarbij de vroegere afwerking verdween (schouwen verwijderd, nieuwe doorsteek naar de aanpalende woning, verlaagde plafonds, mogelijk vernieuwde parketvloer,…). Op de eerste bovenverdieping is een overloop aanwezig waarop vier vleugeldeuren uitgeven, gelijkaardig uitgewerkt als de deuren op de bel-etage, maar dan met een bekronend boogvormig fronton versierd met grote maskerkoppen. Twee aaneengeschakelde salons hebben fraai stucwerk. De plafonds met in pastel- en goudtinten hebben beschilderd sier- en lijstwerk. De wanden zijn deels bepleisterd en beschilderd, deels met later aangebracht behangsel, het salon aan de straatzijde met wandpaneeldecoratie, het salon aan de achterzijde met een omlopende brede fries. Er is een witmarmeren schouwen met ingelijste wandspiegel. De vloerbekleding bestaat uit vast tapijt met daaronder de bewaarde parketvloer. Het aanpalend kleiner salon heeft een zichtbare parketvloer en een erker onder een met cassetten uitgewerkt rondbooggewelf. Vanuit dit laatste vertrek maakt een gang, boven de poortdoorgang naar de binnenkoer, een rechtstreekse verbinding naar de vertrekken van het bankgedeelte. Op dit niveau bleef in de linkerwoning ook de overloop met vleugeldeuren bewaard, alsook het kleine salon met erker en het groot salon aan de straatzijde. In de rechterwoning bevindt zich nog de houten diensttrap, in de linkerwoning is deze er slechts fragmentarisch. In de kelders sporadisch bewaarde cementtegelvloeren en arduinen trappartijen.

 

  • Centraal Archief, NBB, Brussel: originele plannen en tekeningen van H. Beyaert bewaard (contactpersoon M. Reeskens).
  • Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 1874#111.
  • DE VOS M. 2013: Openbare verkoop gebouw bijbank Antwerpen van de nationale bank van België nv (onuitg. rapport), s.l.
  • MARX M. & C. ENGELEN 2002: Beeldhouwkunst in België vanaf 1830, 3 dln., Brussel.
  • PAS, W. & G. PAS 2000: Biografisch lexicon plastische kunst in België: schilders, beeldhouwers, grafici 1830-2000, Antwerpen.
  • PLUYM W. e.a. 1995: Het Hotel van de gouverneur van de Nationale Bank van België, Antwerpen.
  • S.N. 1978: De eclectische bouwkunst van Hendrik Beyaert (tent.cat.), Brussel.
  • S.N. 1979: NBB Antwerpen. Een gebouw, een eeuw (tent.cat.), Brussel.
  • VAN LOO A. e.a. 2003: Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, 152-153.
  • VAN SANTVOORT L. 2002: Neostijlen in de 19de eeuw. Zorg geboden?, Leuven, 111-118.
  • VAN SANTVOORT L. 2012: De ornamentele beeldhouwkunst van Georges Houtstont (Parijs, 1832-Sint Gillis, 1912): de synergie van kunstambacht en architectuur, Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis 35, s.l., 1-24.
  • VICTOIR J. & J. VANDERPERREN 1992: Hendrik Beyaert. Van Classicisme tot Art Nouveau, Sint-Martens-Latem.

Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/11002/113.1, Bankgebouw Nationale Bank
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Nationale Bank van België [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/5423 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.